de familie keldermans
142
maken. Dit patroon moet onder een van
hen blijven met het doel dat geen andere
werklieden gedurende het leven van de
meesters „naer denselven patroon
weereken en zouden". In dit geval ver
keert men in de gelukkige omstandig
heid dat de originele ontwerptekenin
gen bewaard zijn gebleven. Dit wordt
vermeld in de bijdrage van C. J. M. van
Wylick-Westermann, die een overzicht
geeft van het geslacht Keldermans.
Om nogmaals Meischke te citeren: „Het
is duidelijk dat de familie Keldermans
omhoog is gekomen met de bloei van de
Brabantse natuursteenhandel. Dit han
delselement komt echter eerst met de
derde generatie die omstreeks 1450,
aantreedt. De beide eerste generaties van
de familie werken nog volgens het tradi
tionele middeleeuwse patroon. De oudst
bekende stamvader Jan heefteen beeld
houwersatelier, zijn zoon Jan II treedt op
Gedeelte van het stadhuis van Gent, ontworpen door Rombout II Keldermans en Domien de Waghemakere,
1517/1518-1539.
als bouwmeester van enkele steden en
kerkgebouwen. Van een band met de na
tuursteenhandel is bij hem nog geen spra
ke. Deze komt eerst voor de dag bij de der
de generatie, van Andries en Matthijs I
Keldermans. In zekere zin zijn deze beide
broers de grondleggers van de kenmer
kende werkwijze van de volgende gene
raties van de familie die er in slagen ate
lierwerk en architectenwerk te combine
ren. Zij weten hun werkplaatsen uit te
bouwen tot de belangrijkste op het gebied
van oxalen en andere inventarisstukken.
Tevens leveren zij onderdelen van gebou
wen als kerkportalen, geveldecoraties en
zo meer".
De vierde en vijfde generatie Anthonis I
en Rombout II, werkzaam van 1470 tot
1 530, onderscheidden zich van hun col
lega's. Zij kunnen weinig aandacht heb
ben gehad voor hun eigen werkplaats in
Mechelen of Antwerpen. Wij zien hen
her- en derwaarts reizen om technische
problemen op het gebied van funderin
gen en van waterbouwkundige aard op
te lossen naast het eigenlijke architec
tenwerk. Hun werkzaamheden strekken
zich uit over een flink deel van de noor
delijke Nederlanden. Onder Rombout II
wordt het duidelijk dat hij rond 1 525 het
contact met de meeste steden in het
noorden verliest. De banden met Mid
delburg, Delft en Bergen op Zoom wor
den beëindigd: de werken daar lopen af.
De positie van Anthonis I en Rombout II
verandert ook in die zin dat zij in het
noorden steeds meer de adviseurs van
de hoge adel worden (Meischke, p.
189).
De opmerking van Slootmans, de vroe
gere stadsarchivaris van Bergen op
Zoom, dat dankzij de Keldermansen de
uitdrukking „Brabantse Gothiek" het
zelfde betekent als „stijl Keldermans"
wordt in dit boek gerelativeerd. Me
vrouw van Wylick wijst er op dat deze
uitspraak voorbij gaat aan bouwmees
ters als de familie De Waghemakere,
Hendrik van Pede, Lodewijk van Bode-
ghem enz., maar voegt er wel aan toe
„dat de familie Keldermans een zeer be
langrijke bijdrage heeft geleverd aan de
uitbreiding van de gothische bouwkunst
in de Nederlanden in de late middeleeu
wen".