ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 37
nummer 4 -1987
GRENZEN EN HUN LIEFTALLIGHEDEN Jozef Deleu
In oktober 1 986 ontving ik van Margue
rite Yourcenar, lid van de Acedémie
Francaise en thans wonend op een ei
land1 voor de kust van de Verenigde Sta
ten, een prentbriefkaart met de medede
ling: „Je serai Amsterdam „Hotel de
l'Europe", du 10 au 20 novembre, pour
Ie cas oü vous désireriez me rencontrer.
Bien sincèrement."
Reeds eerder had ik het uitzonderlijke
voorrecht, zij het heel kort, deze „grande
Dame" van de Franse literatuur te ont
moeten in haar geboortestreek, de Fran
se Westhoek, waar zij aanwezig was bij
de oprichting van de stichting die haar
naam draagt en die ijvert voor het be
houd van het natuurschoon van de rij
zachte heuvels, waarvan de zwarte Berg,
„Ie Mont Noir", in haar geboortedorp is
gelegen.
Op 14 november luisterde ik in „Hötel de
l'Europe" een onvergetelijke morgen
lang, naar de verhalen van deze meer
dan tachtigjarige vrouw, die vinnig en
helder, maar ook met melancholie ver
telde over haar land en herkomst, haar
„pays d'origine", het meest westelijke
Vlaanderen waardoor de Frans-Belgi
sche staatsgrens loopt, die er tot op van
daag de dag niet in is geslaagd de na
tuurlijke eenheid van deze streek te ver
breken.
Marguerite Yourcenar vertelde mij over
de bronnen van haar oeuvre, over de
diepste grond van waaruit zij literair be
drijvig is. „Hoewel ik Francaise ben", al
dus Marguerite Yourcenar, „en de Fran
se taal mij van kindsbeen af heeft gete
kend en ook het instrument is van mijn
schrijversschap, kan ik mezelf niet voor
stellen zonder Vlaanderen, zonder de
streek waar ik voor het eerst in mijn be
staan werd geconfronteerd met de zui
verheid en de kracht van de grote din
gen: het water, de lucht en de aarde.
Vlaanderen is de verwondering van mijn
leven, het emotionele fundament, „Ie
pays des grandes émotions". Vlaande-
Lezing gehouden te Middelburg op 20 juni
1 987 ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan
van de Belgisch-Nederlandse Vereniging Zee
land (BENEV). Jozef Deleu is hoofdredacteur
van het algemeen-Nederlands cultureel tijd
schrift „Ons Erfdeel" en van het tijdschrift „Sep-
tentrion, revue de culture néerlandaise".
ren biedt mij dingen die Frankrijk voor
mij niet in dezelfde mate bezit".
Wat Marguerite Yourcenar in dat ge
sprek onder woorden heeft gebracht, is
een realiteit waarmee iedereen die in
een grensstreek is geboren of getogen,
op een of andere manier heeft te maken.
Hij of zij voelt zich van deze kant, maar
ook van de andere kant. In het leven van
de „citoyen" of „citoyenne de la fron-
tière" speelt de grens een grote rol, in al
le opzichten.
Als ik vanuit mijn werkkamer in de
„Stichting Ons Erfdeel" te Rekkem over
de velden kijk waardoor nauwelijks
zichtbaar op enkele meters afstand de
Frans-Belgische grens meekronkelt met
de sloot, overvalt mij vaak de aanstoot
gevende gedachte dat het een voorrecht
is te mogen leven vlakbij een grens die je
zonder moeite kunt passeren, maar die
je terzelfdertijd ook bescherming biedt.
Aanstootgevend is deze gedachte om
dat ze enige blijdschap verraadt, daar
waar ik eigenlijk alleen maar bedroefd
zou mogen zijn om de begrenzing van de
grens, om de wonde die iedere schei
dingslijn, hoe denkbeeldig ook, altijd be
tekent.
Met het klimmen der jaren kreeg ik ech
ter ook een groter uitzicht op beide
kanten van de grens. Dat stelt mij dan
weer gerust en ik ben dan weereen beet
je minder beschaamd omdat ik niet hele
maal ben als zij die geen grenzen ken
nen, of althans doen alsof ze geen gren
zen kennen.
Waar ik sta, ben ik grens geworden,
loopt de grens doorheen mezelf; ze ver
vult mij met het besef dat ik eigenlijk niet
zonder zou kunnen leven.
Ik ben van deze kant en ik ben van de
overkant. Ik ben van het leven dat niet
ophoudt zich aan grenzen te bezeren,
aan grenzen die misschien een enkele
keer verlegd kunnen worden, maar die
altijd de neiging vertonen om terug te
keren naar hun oorspronkelijke bedding.
Kijkend over het prachtige, golvende
land dat zich ontrolt voor het raam van
mijn werkkamer aan de Frans-Belgische
grens, ben ik mij ervan bewust gewor
den hoe achter de heuvel, in het Noord
franse Rijsel, op nauwelijks twintig kilo
meter, op het eind van de negentiende
eeuw mijn vader werd geboren uit een
Franse moeder en een Vlaams-Belgi
sche vader, een melkboer, die aan de
rand van die stad een boerderij dreef
met niets dan weilanden vol bruine Kas-
selkoeien, met op de achtergrond de in
dustriële grauwheid van het Franse
noorden, of beter het zuidelijkste Vlaan
deren of nog beter van de Nederlanden
in Frankrijk.
Op de grens is alles, maar vooral de jui
ste naam van een landstreek, dubbelzin
nig. Die dubbelzinnigheid is vaak ver
moeiend, in de trant van Zeeuws-Vlaan-
deren dat Nederland is, maar ook een
beetje Vlaanderen, als u zo vriendelijk
wilt zijn te begrijpen wat ik daarmee in
mijn politieke onschuld bedoel!
Achter de Frans-Vlaamse heuvel en de
bunkers die deze dreigend beheersen en
die ik dagelijks vanuit mijnwerkkamer in
het oog houd, ligt de oorsprong van mijn
voor sommigen onbetrouwbaar lijkende
belangstelling voor grenzen en hun lief
talligheden!
Bij velen roepen grenzen weerstand op
of lokken reacties uit. Grenzen zijn niet
zelden muren van wanhoop. Bij mij ma
ken grenzen een gedrevenheid los, die ik
eigenlijk nog nooit onder woorden heb
proberen te brengen. Ze kunnen mijn
geestdrift niet doven. Ze irriteren mij, ik
wil ze passeren, ik wil erover klimmen, ik
wil ze negeren, als het mij uitkomt. Ik wil
ze trotseren
Mijn vader, in Rijsel geboren, heeft nooit
in die zin over grenzen gedacht. Zoveel is
zeker. Hij was de zoon van een ingekeer
de Francaise die Rijsel met haar man
moest verlaten toen bleek dat mijn
grootvader „de baan niet verdroeg",
zoals ze dat schroomvol en jansenistisch
in het Westvlaams zeggen. Telkens als
mijn goede grootvader een pint melk
verkocht aan een caféhoudster rekende
hij het tot zijn plicht ook een borrel tot
zich te nemen. Op den duur werd zijn be
drijf een bedreiging voor zijn gezond
heid en zonder de tussenkomst van mijn
grootmoeder was hij roemloos ten onder
gegaan.