„om nuttig te zijn
125
oppercommies neemt poolshoogte om
vervolgens te rapporteren over „oude
lappen, stukken en brokken waarmede
deze sluis in vorige jaren gestopt is, die
nu door de worm dooreeten zijn"11).
Kennelijk bevinden zich daarnaast ook
binnenslands obstakels, want ook al
trekken de sluizen soms goed, het ge
beurt niet in de mate waarin het nodig
is 12).
Het duidelijkst treedt de labiele toestand
naar voren in een rapport van de opper
commies van juni 1800, nadat eerder
die maand ingelanden weer eens hun
nood hebben geklaagd over hetvele wa
ter op hun landen l3). Aanhoudende re
gen in mei en juni nopen tot het openen
van de enige goed functionerende slui
zen: die te Veere en die te Welzinge, en
tot een inspectie van de beide andere. En
„alhoewel in een zeker vooruitzigt van
wijnig nut te zullen ontwaren", besluit
men ze zoveel mogelijk sueerbaarte ma
ken, gelet ook op de klachten van de
landlieden. Overtuigend blijkt dan „de
weerloosheid niet alleen, maar den al
spoedigen en wel eerlang totale toeslik-
kinge" van beide sluizen. De eerste (die
van Mannezee) sueert vrijwel niet; van
de andere (buiten de Dampoort) „heeft
geen in of opgesetenen eenig zigtbaar
soulaas genoten"! Een jaar later wijzen
waarnemingen uit dat laatstgenoemde
sluis de helft van de hoeveelheid water
uitslaat die bij de aanleg in 1789 werd
verwerkt,4).
Hoe complex de problematiek is blijkt uit
voorstellen uit deze periode van de zijde
van president Schorer. Hij dringt in het
polderbestuur aan op een onderzoek
naar de mogelijkheden om aan de klach
ten van bezitters en gebruikers van hoog
gelegen gronden tegemoet te komen
door het ophouden van water!15). Hier
manifesteert zich heel duidelijk de strij
digheid van belangen waarmee het pol
derbestuur heeft te rekenen. Verbete
ring van de ontwatering van de poelge-
bieden staat per definitie op gespannen
voet met het akkerlandgebruik van de
hogere kreekruggen. Maar wie denkt dat
uitsluitend, zij het onderling vaak strij
dige, landbouwbelangen in het geding
zijn, heeft het mis. Dat blijkt bij voor
beeld in dezelfde periode. In juni 1800
vraagt de commandant van de „troupes"
te Veere om sluiting van de sluis aldaar.
De „actueele tijdsomstandigheeden" en
de gezondheid van de soldaten vereisen
dat!le).
Behalve goede wil bestaat er kennelijk
ook een concreet plan ter verbetering
van de benarde afwateringssituatie. In
1 798 wordt tenminste enkele keren ge
wag gemaakt van een nieuw te leggen
zeesluis17). Hiermee heeft men onge
twijfeld het oog op een vijfde zeesluis,
geprojecteerd aan de oostkust van het
eiland tussen de hofstede „Wulpen
burg" en Arnemuiden, waarvoor in 1796
en 1 797 subsidie was gevraagd aan het
gewestelijk bestuur. Onverdeeld geluk
kig met deze plannen zijn zeker niet alle
ingelanden. Bijna honderd grondeige
naars en pachters, onder aanvoering van
de heren C. I. van Citters en Nicolaas
Lambrechtsen, richten in mei 1799 een
request aan het polderbestuur waarin ze
ageren tegen aanleg van deze sluis.
Huns inziens liggen de kernproblemen in
de omgeving van Middelburg, en dient
alle energie en geld ten goede te komen
aan grondige verbetering van de Dam-
poortse sluisIB).
Het is tegen deze achtergrond van ten
dele afgeschreven sluizen, buitendijkse
verlanding, en verschillende belangen
tegenstellingen dat we de prijsvraag en
de daarop ontvangen antwoorden moe
ten beschouwen.
3. De prijsvraag
Een wetenschappelijk genootschap dat
via het uitschrijven van een prijsvraag
een bijdrage levert aan de oplossing van
een praktisch probleem: dat is rond de
wisseling van achttiende naar negen
tiende eeuw eerder regel dan uitzonde
ring.
Het sinds 1769 bestaande Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen be
hoorde naar de (weliswaar niet vol
maakte) typologie van de bekende Am
sterdamse hoogleraar Andreas Bonn tot
de categorie van de algemene weten
schappelijke genootschappen waartoe
bij voorbeeld ook de Hollandsche Maat
schappij der Wetenschappen en het
Provinciaal Utrechtsch Genootschap
kunnen worden gerekend19). Deze ge
nootschappen, die we kunnen beschou
wen als de belichaming van „het com
promis tussen verlichtingsidealen en de
beperkte mogelijkheden van de realiteit
van het Ancien Regime", zagen hun
voornaamste taak in het uitschrijven van
prijsvragen20). Wat daarbij opvalt is de
aanvankelijke voorkeur voor praktijkge
richte, vaak technisch en natuurweten
schappelijk georiënteerde vraagstuk
ken. Later, met name enkele jaren na de
eeuwwisseling, zou dat anders worden
en zou er een groeiend verzettegen deze
utilitaire vorm van wetenschapsbeoefe
ning rijzen2').
De situatie in het weliswaar algemeen,
maar toch veel meer lokaal opererende
Zeeuwsch Genootschap lag iets anders.
Gaven de door dit Genootschap gepubli
ceerde verhandelingen vooral uiting aan
allerlei vormen van zuivere weten
schapsbeoefening, de frequent uitge
schreven prijsvragen ademden een ge
heel andere geest. Hier trad wel degelijk
een belangstelling voor maatschappelij
ke problemen en toegepaste weten
schapsbeoefening aan de dag. De doel
stelling „Om nuttig te zijn" was in dat ka
der bepaald geen originele vondst! Wat
daarvan de verklaring ook moge zijn, on
getwijfeld was van belang dat, niet veel
anders dan vandaag de dag, de lijnen in
het Zeeuwse kort waren en de contacten
en personele banden met het lokale en
gewestelijke bestuur intensief. Het Ge
nootschap werd op die manier regelma
tig ingezet voor de studie van Zeeuwse
vraagstukken. Mijnhardt gebruikt in dit
verband zelfs het beeld van een „raad
voor het regeringsbeleid"22).
Zo was verstrengeling van functies en
verantwoordelijkheden heel duidelijk
aanwezig op het terrein van de Zeeuwse
waterstaat. Van de 50 tussen 1769 en
1 794 uitgeschreven prijsvragen hadden
er 1 6 betrekking opZeeuwsevraagstuk
ken, waarvan vijf op de strijd tegen het
water. We weten dat de Staten van Wal
cheren vertegenwoordigd waren bij de
vaststelling van de prijsvragen; dat wa
terstaats-beambten bij de beoordeling
betrokken waren en zelf ook meedon
gen; en dat de Staten gebruik maakten
van de antwoorden. Het past in dit kader
dat men de Staten zeker niet voor het
hoofd wilde stoten!23).
Het is in dit licht en in deze traditie dat
we de prijsvraag van 1801 moeten be
oordelen. Een prijsvraag waarbij trou
wens de Staten van Walcheren nauwer