„de zeeuwse uitdaging"
163
Het achtste „wereldwonder": stormvloedkering Oosterschelde. (foto: Jaap Wo/terbeekJ
Zeeland terug naar af?
Bij het beschouwen van de sterkte/
zwakte-analyse komt vanzelf de vraag
naar voren of wij Zeeuwen in staat zijn
onze positie enigermate te verbeteren.
Feitelijk daaraan vooraf gaat de vraag of
wij eigenlijk wel verbeteringen, anders
gezegd veranderingen, ontwikkelingen,
willen. Waarom zouden wij niet alles bij
het oude laten? Het saldo van de plus- en
minkanten is toch duidelijk positief! Bo
vendien zo je al wilt slaag je er dan in ver
beteringen tot stand te brengen? Boven
dien kan de vraag opgeworpen worden
of een provincie zich niet zou moeten
houden aan uitsluitend de uitvoering
van de wettelijk opgedragen taken. Ge
let op het streven de overheid een klei
nere rol toe te delen dan in het verleden
het geval was, kan over het oppakken
van een „ontwikkelingsrol" door de pro
vincie verschillend gedacht worden. Im
mers, vrij algemeen geldt in politieke
kringen de opvatting dat het beroep van
de collectieve sector op het inkomen
eerder te weinig ruimte overlaat voor in
dividuele keuzes dan omgekeerd.
En daar waar door prof. Rutten (secreta
ris-generaal Ministerie van Economi
sche Zaken) gepleit wordt voor een te
rugtredende overheid kan al snel ge
concludeerd worden dat de ontwikke
ling van Zeeland alleen aan haar bur
gers, bedrijven en particuliere instellin
gen overgelaten kan worden. Van de
zwakke punten zou alleen de aanleg van
nieuwe wegen aangepakt hoeven te
worden. Vanuit een consistente redene
ring trekt de provincie vervolgens zijn
handen terug van de welzijnsvoorzienin
gen, het onderwijs, de havenschappen,
het VVV-wezen, nutsvoorzieningen en
laat dit over aan de private sector. Over
dracht van provinciale taken naar ge
meente of rijk is uiteraard in deze consi
stente redenering niet aan de orde, want
het uitgangspunt van de stelling was im
mers de terugtredende overheid!
Verschuiving van taken van de ene over
heid naar de andere lost per saldo niets
op! Los van het feit dat geen of vrijwel
geen van deze taken te privatiseren of af
te stoten is, geldt voor Zeeland een an
der keihard gegeven: de demografische
ontwikkeling! Deze vertoont zo'n slecht
verloop dat de keuze voor „een terugtre
dende overheid" in absolute zin een keu
ze is voor een nog snellere achteruit
gang in de bevolking, met als gevolg een
verslechterend werk- en leefklimaat.
Van verbetering van de zwakke punten
is dan zeker geen sprake, terwijl de
kracht van de sterke punten stellig niet
zal zijn toegenomen. Niet ontwikkelen is
stilstaan. Stilstaan is achteruitgang.
Welke provinciale bestuurder kan en
durft dat op zijn geweten te hebben?
Ik pleit voor het ontwikkelen van een be
leid, waarin de zwakke kanten van Zee
land worden weggewerkt of tenminste
worden verminderd met handhaving of
zo mogelijk versterking van de sterke
kanten en waarbij een positieve bevol
kingsontwikkeling wordt nagestreefd.
„Zeeland is nog lang niet af"*
Het simpelweg verzamelen van sterke
en zwakke punten is alszodanig nietvol-
doende om aan te. geven welke zaken
zouden moeten worden opgepakt om de
beoogde doelstelling te bereiken. Alvo
rens nader in te gaan op de genoemde
plus- en minpunten uit de sterkte/zwak
te-analyse is het zinvol te wijzen op de
definities en conclusie welke prof. Lam-
booy trekt in een artikel „Infrastructuur-
beleid en economische ontwikkeling":
„De economische theorie inzake de in
frastructuur kan dat begrip op twee ma
nieren interpreteren. Allereerst kan wor
den uitgegaan van een omschrijving,
waarbij de complementariteit met acti
viteiten van de marktsector centraal
staan. Daarnaast kan een ruimere om
schrijving worden gehanteerd, waarbij
erzelfs parken en natuurgebieden onder
vallen. Behalve deze tweedeling treft
men wel het onderscheid aan tussen fy-
siek-economische en sociale infrastruc
tuur. Hoe het ook zij, meestal staat cen
traal hoe en in welke mate de economi
sche ontwikkeling door de bevordering
van infrastructuur wordt beïnvloed."
Conclusie: „De economische groei op
langere termijn maakt een verhoging
van het nationale investeringsniveau
noodzakelijk."
Een variant op de titel „Nederland is nog lang niet
af" (B&G maart 1986).