„de zeeuwse uitdaging"
165
De industrie is niet meer weg te denken: Vlissingen-Oost. (foto: Jaap Wolterbeek)
maar veeleer het gemis in de directe na
bijheid van een centrum voor „een paar
gezellige uurtjes uit" in een winkelcen
trum. Deze vorm van voorziening heeft
raakvlakken met het vorige (cultuur).
Veelal gaat het om het „gevoel er eens
even uit te kunnen stappen", zonder dat
dit te voren uitvoerig gepland en gere
geld is. Aangezien het haaks staat op het
kleinschalige en rustige Zeeland, en het
evenmin te verbeteren valt, blijft het ver
der buiten beschouwing.
De werkgelegenheidsstructuur
Het zwakke in de werkgelegenheid in
onze provincie komt voort uit de smalle
basis waarop zij rust. Vooral het ontbre
ken van een aantal grotere bedrijven in
de commerciële dienstensector en het
missen van de sterke groei in de over
heidssfeer in de jaren 60 en 70 heeft de
basis in vergelijking met andere provin
cies nog versmald. Weliswaar beschik
ken wij over twee grootschalige indu-
strie-en havengebieden, maar de oor
spronkelijke verwachting - bij vele om
gezet in angst - dat deze snel uitgebreid
zouden moeten worden, indien de eerste
aanzet succesvol kan worden gedaan,
bestaat thans niet meer. Het tegen deel is
eerder het geval. Van provinciewege
wordt inmiddels diep in de buidel getast
om definanciële lasten voortvloeiend uit
niet verkochte industriegronden, op te
vangen.
De provinciale nota sociaal-economisch
beleid spreekt van vier aandachtsgebie
den, t.w. industrie- en havengebonden
activiteiten, recreatie en toerisme, land
bouw en (agro-industrie) landbouwver-
werkende bedrijven en visserij.
Voor de industrie is het belang van het
onderhouden van een goede (vooral
prijstechnische) energievoorziening ge
let op het grote aantal basisindustrieën
een belangrijke, zo niet de belangrijkste
voorwaarde. Na een periode van zeer
omvangrijke investeringen bij een be
perkt aantal basisindustrieën overheerst
thans het gevoel dat het handhaven, zo
mogelijk verbeteren, van een lage ener
gieprijs wel eens van doorslaggevende
betekenis kan zijn om het aantal ar
beidsplaatsen in het omvangrijkste seg
ment van onze werkgelegenheid te kun
nen handhaven.
Dit betekent in ieder geval alert zijn op
de keuze van de juiste fusiepartner(s)
voor het provinciaal energiebedrijf en de
voorwaarden waarop de samenwerking
tot stand komt (aangenomen dat het
huidige rijksbeleid terzake ongewijzigd
wordt voortgezet).
Een nog meer bedrijfsmatig functione
ren alsmede een kostprijsberekening
welke rekening houdt met de grote
werkgelegenheidsbelangen die daar
mee gemoeid zijn behoren daar eve
neens toe. De PZEM als bedrijf mag wel
iswaar niet meer het trekpaard van de
economie genoemd worden, het aantal
arbeidsplaatsen dat het thans verschaft
is uiteraard van zodanig belang dat het
zeer de moeite waard is om het expan
sieve karakter hoog te houden. De
streep door de kernenergie-op-korte-
termijn maakt het gewenst de andere
expansiemogelijkheden (kolen met na
me) goed in het oog te houden.
Voor de havenschappen geldt dat het
uitblijven van vestiging van nieuwe be
drijven de problemen in Vlissingen-Oost
zal verzwaren. Dit kan met niet voorzie
ne financiële offers gepaard gaan. Ook
het streven van het rijkzich uit de haven
schappen terug te trekken kan onover
komelijk financiële gevolgen met zich
meebrengen. Kansen voor de acquisitie
van handels-, haven- en distributiebe
drijven moeten, in tegenstelling tot de
basisindustrieën, echter voor zowel Vlis-
singen alsTerneuzen aanwezig zijn.
De „nieuwe industrieën" beschikken
over een relatief flink aantal hoogwaar
dige arbeidsplaatsen ((kern)energie -
chemie apparatenbouw). Een verdere
versterking van de relatie tussen be
drijfsleven en hoger onderwijs zou wel
licht kunnen leiden tot versterking van
beide sectoren. Van belang is dan wel te
weten op welke concrete terreinen van
„kennisvermeerdering" dit gericht zou
kunnen worden, en wat de bijdrage aan
de eerder geformuleerde doelstelling
zou kunnen zijn. Structuurversterking
door middel van het bevorderen van
„autonome Zeeuwse bedrijven" op hun
weg van klein naar groot kan op lange
termijn van betekenis zijn.
De visserij daarentegen heeft in de afge
lopen jaren een stormachtige ontwikke
ling te zien gegeven. Enerzijds wordt
hiermee de kracht van deze branche
aangetoond, ook voor de werkgelegen
heid die hiermee geschapen wordt,
maar anderzijds past de waarschuwing
voor al te optimistische verwachtingen,
omdat de vangstbeperkende maatrege
len in EEG-verband hun uitwerking niet
zullen missen. Nadere studie omtrent
kansen die de visserij voorZeeland biedt
moet opgepakt worden. De suggesties