ARCHEOLOGISCHE KRONIEK VAN ZEELAND OVER 1986
R. M. van Heeringen
Ten geleide
Met het verschijnen van deze archeolo
gische kroniek van Zeeland over 1986
wordt de draad van zo'n 20 jaar geleden
weer opgepakt. Een woord van dank is
hier dan ook op zijn plaats aan de redak-
tievan hetZeeuwsTijdschriftde kroniek
nieuw leven in te willen blazen. Niet voor
niets is het namelijk in vele provincies
langzamerhand traditie geworden dat
de provinciaal archeoloog in een provin
ciaal tijdschrift een kroniek verzorgt. De
beweegredenen zijn vele. Een van de
voornaamste is misschien wel dat de in
de geschiedenis van de provincie geïn
teresseerde lezer „heet van de naald"
iets te zien krijgt van wat er het afgelo
pen jaar zo al aan toevalsvondsten zijn
gedaan en wat voor opgravingen wer
den uitgevoerd. En daarbij ook hoe be
langrijk het is dat de aan het daglicht ge
brachte vondsten met zorg worden om
ringd. Niet alleen behoeven deze voor
werpen een adequaat beheer in - bij
voorkeur - het Provinciaal Depot voor
Bodemvondsten in Middelburg maar
ook een ter zake deskundige beschrij
ving. Pas dan kunnen ze worden ge
bruikt om het beeld van de Zeeuwse pre
historie en vroege geschiedenis aan te
vullen ofte veranderen. Een Archeologi
sche Kroniek biedt daartoe een uitste
kende gelegenheid.
Veel van het materiaal dat in de kroniek
ter sprake komt is verzameld of gemeld
door amateurarcheologen en historisch
geïnteresseerden. Zij leggen de basis
voor deze vorm van archeologische ge
schiedschrijving. Een woord van dank
aan hen is hier dan ook zeker op zijn
plaats.
Bij de samenstelling van de kroniek is
een selektie toegepast. Alleen vondsten
die goed konden worden geïllustreerd of
die het waard waren in een wijdere con
text te plaatsen, zijn opgenomen1). Het
aardewerk is afgebeeld op schaal 1 4,
de overige vondsten, tenzij anders ver
meldt, op schaal 1 2. Op de afbeeldin
gen heeft het met de hand vervaardigde
aardewerk een wit, het draaischijfmate
riaal een zwart profiel. Het tekenwerk en
de foto's zijn tenzij anders vermeld ver
vaardigd door de tekenkamer en het fo
toatelier van de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek in
Amersfoort (ROB).
Inleiding
In het Westnederlandse deltagebied,
waarvan ook Zeeland een onderdeel
vormt, hebben de rivieren en de zee in de
tijd voordat het land werd bedijkt ge
zorgd voor een snelle sedimentatie van
klei en zand en de vorming van dikke
veenlagen. Oude cultuurresten bevin
den zich vaak meters diep onder de
grond. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de
kans op het vinden van sporen uit de tijd
van voor de Romeinen niet erg groot is.
Tenzij ons bij toeval een kijkje wordt ge
gund in de diepere ondergrond doordat
een bouwput wordt gegraven of doordat
de zee jongere lagen heeft wegge
spoeld. Alleen in het uiterste zuiden van
Zeeuws-Vlaanderen treffen we op de
grens met België een gebied aan dat
door zijn hoge ligging nooit door de zee
is overstroomd. De ouderdom van dit
golvend dekzandgebied gaat terug tot
het einde van de laatste ijstijd, zo'n
10.000 jaar gelden. De periode van de
laatste ijstijd tot heden wordt het Holo-
ceen genoemd (afb. 1). Door botanici
wordt het Holoceen weer onderverdeeld
in klimaatsperioden zoals het praebo-
reaal en het subboreaal. Ook geologen
en archeologen hebben deze tijdsspan
ne onderverdeeld aan de hand van pe
rioden van trans- en regressies van de
zee en opeenvolgende stadia in het
menselijk kunnen. De vondsten in deze
kroniek worden onder vier kopjes
besproken, te weten prehistorische
vondsten, vondsten uit de Romeinse
Tijd, de Vroege Middeleeuwen (tot ca
1 300) en de Late Middeleeuwen. Binnen
de desbetreffende hoofdstukken zijn de
vondsten chronologisch en zoveel mo
gelijk alfabetisch op vindplaats geor
dend. Een overzicht van de vindplaatsen
geeft afb. 2. In de daarbij horende lijst
staat tussen haakjes de op de vindplaats
betrekking hebbende archeologische
periode.
Prehistorie
Middelburg-Arnestein (afb. 3-4)
Op 11 mei meldde D. J. Antheunisse uit
West-Souburg de vondst van een vuur
stenen bijl op het industrieterrein Arne-
stein bij Middelburg. De bijl werd aange
troffen in wit schelprijk zand op de rand
TIJDSINDELING LITHOSTRATIGRAFIE DIVERSEN
Afb. 1 Archeologische geologische tabel. (2)
van een ondiepe bouwput (Carlier
Tours). De bijl is of met het zand opgezo
gen uit het oostelijke deel van het Veerse
Meer of ter plaatse terechtgekomen met
grond uit de binnenstad van Middelburg
(Geere-gebied) bij de aanleg van het in
dustrieterrein. Voor beide vindplaatsen
geldt dat in de tijd dat de bijl in gebruik is
geweest er een brak/marien getijde
landschap aanwezig was aan de zuidoe
ver van de toenmalige Schelde. Teza
men met de bijl die in 1 908 bij sluisaan-
leg in Terneuzen is gevonden en de re
cente aanwijzingen voor bewoning bij
Baarland en op Noord-Beveland 3) vormt
de vondst een bevestiging dat heel het
mondingsgebied van de Schelde in het
Laat-Neolithicum bewoond is geweest.
De bijl is vervaardigd uit een donkergrij
ze vuursteensoort die vermoedelijk in
het westen van België is gewonnen4).
De bijl is recentelijk zwaar beschadigd.
Het oppervlak vertoont een sterk glazen-
de donkerbruine patina, hetgeen pleit
voor een venig vondstmilieu. Typolo
gisch hoort de bijl tot het type „Buren"
en kan worden toegeschreven aan de
laat-neolitische Vlaardingencultuur
(3000-2500 v. Chr.).
Nieuw-Namen-De Kauter (afb. 5-6)
Op een van de akkers aan de noordzijde