5
varen voor de kamer Zeeland van de V.O.C.
216
Bereken in" op liet nieuwe Reglement, om in een opfiag te kunnen zien, de wyze en manier hoe het Scheepsvolk
's weeks zal moeten Gerantfoeneerd worden, alles per ioo man
Gnrt i Graauw Groen I Bconcn Ryst
Vaten
Vlccsch
m
Spek
iPruimen
IS
Kaas
Bi
Bot
Olye
Boter
™T~i I 1
Oly iGcnceer J Wyn 1 Az.yn
Augurken
Bakken
Emmers
Vyf Emmers per Zak a 36 Zakken
per Last
BS
Olyvc Mutsjes
Oly 8 Mutsjes Fcr Mengel.
Zondag
I
75
35°
10062^-
1 25
100'100100
I 2
Maandag
1
2
25
1
100
Dingsdag
I
2
5°
1
100100
I 2
Woensdag
Donderdag
_L
I
2
40J
1
100!
4
75
1
1 GOIOO
- I
Vrydag
I
2
5°
®5
1
rojDj
Satitrdag
3
1 |l°!
100; 50
Ij-
F
Zakken
i
F
l
15°
100
5°
60
35°
100
62^
15r
co
'4 2
"I" s
el
43F
1*
24
„Berekening op het nieuwe Reglementhoe het Scheepsvolk 's weeks zal moeten Gerantsoeneerd worden"
(per 100 man), volgens de „Lyste van de victualiën en de ordre op de rantsoenen" uit 1 791RAZ, archief fami
lie Mathias-Pous-Tak van Poortvliet, 233.
is mi/n verzoek, zoo mijn Heeren blieven,
wat over te zenden want ik kan niet wel
zo in zee gaan"25).
Maar de kwestie van de „Bodt" is dan
ook een bijzonder geval 26). Dit schip, dat
in 1768 op de werf in Middelburg werd
gebouwd, stond eind 1 780 op het punt
voor zijn vijfde reis naar Azië te vertrek
ken. Op 30 november voer het uit voor
een reis naar Batavia. Op 8 december
echter, was het weer terug op de rede
van Rammekens, mogelijk als gevolg
van slecht weer of om een andere reden?
Niet lang daarna verliet het voor de
tweede maal de rede van Rammekens,
evenwel na het bericht van de oorlogs
verklaring van Engeland, vertrok er een
scheepje van VIissingen om de uitgezeil
de Oostindiëvaarderte achterhalen en te
sommeren direct terug te keren om niet
in handen van de Engelsen te vallen. Op
25 december was de „Bodt" weer in de
Zeeuwse wateren terug en begon een
lange tijd van wachten. Pas op 31
augustus 1781 werden de ankers weer
gelicht, met ditmaal als doel: Texel. Ver
gezeld van een oorlogsschip ging de
„Bodt" met een ander Zeeuws Compag
niesschip de Noordzee op. In convooi
met enige schepen van de kamer Am
sterdam vertrokken beide Zeeuwse
schepen op 11 september van de rede
van Texel voor de reis naar Azië. Echter,
de omstandigheden bleken te ongunstig
en op 1 6 september gingen de schepen
weer bij Texel voor anker, waarna op
nieuw een periode van wachten begon.
In deze tijd is er zelfs sprake van desertie
geweest. Drie mannen hebben een, ove
rigens niet geslaagde, poging gedaan
aan het lange wachten te ontsnappen. In
een brief aan de Zeeuwse bewindheb
bers van 7 januari 1 782 komt „de zaak
der gevlugte schepelingen van 't Schip de
Bodt"aan de orde. De kwestie is dan in
middels afgedaan. De bewindhebbers
schrijven dat zij hopen dat „door deeze
behandeling desertie in 't vervolg niet al
leen zal cesseeren, maar ook dat de rust
en goede discipline op dien Kiel zal plaats
mogen hebben'"2'').
Uiteindelijk verlieten op 7 juli 1782 de
„Bodt" en het andere Zeeuwse schip, de
„Zeeuw", in gezelschap van een zestal
andere schepen en tot Kaap de Goede
Hoop onder begeleiding van twee oor
logsschepen, de rede van Texel voor de
reis naar hun bestemmingen in de Oost.
De „Bodt" had anderhalfjaar op dat mo
ment moeten wachten, waardoor het
niet verwonderlijk is, dat de Middelburg
se wezen hun meegekregen voorraad
snel zagen slinken, vooral de jenever en
de tabak. Al die tijd in de Zeeuwse wate
ren en voorTexel was het voor de opva
renden niet gemakkelijk geweest. Me
nigeen heeft het wachten niet overleefd.
De eerste doden waren reeds op„'f Vlak
ke", de rede van Rammekens, te betreu
ren 28) en bij aankomst aan de Kaap, op 2
december 1782, waren er van de
oorspronkelijke 249 opvarenden 108
overleden.
Het door De Hullu geschetste beeld van
het leven aan boord van een Oostindië-
vaarder zal ook voor schepen varend
voor de kamer Zeeland hebben gegol
den. De door de auteur gedetailleerd
aangehaalde rantsoenering en menu's
werden op de Zeeuwse schepen even
eens gevolgd29). De Heeren XVII im
mers, bepaalden centraal de kwantiteit
van de victualiën en de manier hoe deze
te verstrekken. De voeding was, alhoe
wel nog altijd week in week uit gelijk, in
de loop van de achttiende eeuw minder
eenzijdig geworden en qua hoeveelheid
voldoende. Dat de Middelburgse mid
denstand profiteerde van de levering
van levensmiddelen voor de schepen is
in het eerder verschenen artikel over de
werkgelegenheid aan de wal bij de ka
mer Zeeland vermeld. Maar ook boeren
van het omringende platteland leverden
hun aandeel. In 1728 bijvoorbeeld
kochten de bewindhebbers van een boer
uit Meliskerke voor ruim 111 pond
Vlaams een zestal vierjarige ossen30).
De kamer Zeeland had ook een eigen
slachthuis en beschikte over opslag
ruimten voor het voedsel dat aan boord
meeging. Bij de inventarisatie van haar
bezittingen in 1795 telde de voorraad
victualiën in Middelburg 230 vaten
vlees, 84 vaten spek, 52 vaten boter, bij
na 1.000 Edammer kazen en 10.000
pond rijst31).
Voor de retourreis werd zoveel gezouten
vlees aan boord gebracht, dat na ont
scheping in patria er een levendige han
del in overgebleven partijen kon ont
staan. Deze commerciële activiteit be
reikte blijkbaar zo'n omvang, dat de
Middelburgse overheid het nodig oor
deelde deze handel te reguleren. In een
ordonnantie, d.d. 9 juni 1 759, werd be
paald dat opkopers het vlees buiten het
vleeshouwersgilde om aan derden
mochten verkopen32). In welke staat het
gepekelde produkt zich na het transport
bevond en om hoeveel het handelde,
blijven vragen. Mogelijk was het voor
menselijke consumptie inmiddels onge
schikt. De behoefte aan vers voedsel, zo
welkom ter bestrijding en voorkoming
van ziekten, kon maar moeilijk en vaak in
het geheel niet worden bevredigd. Het
meenemen van levend vee, zoals de vic-
tualiënlijst uit 1794 voor het 300 kop-