varen voor de kamer Zeeland van de V.O.C. 218 reeds nog voordat het schip was uitge varen, vooral als men wat lange op den wind moet wagten" en de noodzaak van een drijvend hospitaal was er met name 's winters wanneer doorgaans de mees te siektens ontstaan". Een alternatief was om samen met de Admiraliteit een gasthuys vertrek" in kasteel Zeeburg (fort Rammekens) in te richten39). Dit laatste is in 1787 geëffectueerd. In de bekende discussie omtrent de grootte van de schepen voor de vaart naar Indië, waarbij de kamer Zeeland voorstander was van driedekschepen, werd de te creëren extra ruimte voor het isoleren van zieken op deze grotere schepen als argument gebruikt40). De geneeskunde aan boord werd in han den gelegd van een met een instructieen een standaard hoeveelheid medicamen ten toegeruste scheepschirurgijn. Deze heelmeester stond voor de taak om met beperkte middelen onder moeilijke om standigheden zijn werk te doen. Veelal kon hij niet meer dan aderlaten, zelfge maakte poeders, dranken en zalven toe dienen en vooral afwachten. Van zijn handelingen, alsmede van de sterfgeval len, was de geneeskundige verplicht een nauwgezet verslag bij te houden. Opper chirurgijn Jan Willem Daman vertrok op 7 november 1766 met het Zeeuwse schip de „Pallas", in 1 760 als eerste van een reeks driedekkers gebouwd op de Compagnieswerf te Middelburg, voor een reis die hem via Batavia naar China zou voeren. Al op de eerste dag meldden zich 24 matrozen en 1 0 soldaten bij hem ziek, allen lijdende aan „Continueeie Coorsen, benoudtheijdt op de borst, som mig met infiamatie in de keel". De chirur gijn noteerde verder: „...de meeste waaren door voorgaande siektens Reets cragte/oos. Die nogh Redelijk bij Cragten waaren Het ik Een ader openen". Zater dag 13 december uitte hij het vermoe den met een besmettelijke ziekte van doen te hebben, welke zijn oorsprong had bij een bepaalde volkhouder, waar de zieken allen vandaan kwamen. Bij het inschepen had Daman de „visitatuer ter Rheede Rammekens"gewezen op de be labberde staat waarin de manschappen van deze volkhouder zich bevonden en hem geadviseerd een onderzoek naar het bewuste onderkomen te doen. Daar toe was de inspecteur wel genegen ge weest, dogh hij was van gedaghten dat het in Zee sijnde wei soude bete ren "41)- De chirurgijns aan boord van voor de ka mer Zeeland varende schepen werden door een college van Middelburgse dok toren geëxamineerd. De dokter met de langste staat van dienst bij de V.O.C. fungeerde als „Directeur en Proviseur ter Reede van Rammekens" of „visitatuer" waarvan hierboven sprake is. Zolang de schepen op de rede lagen, werden de zieken en de hygiëne aan boord door de ze arts geïnspecteerd. Na repatriëring had de scheepschirurgijn de plicht zijn journaal te overleggen aan óeze „visita tuer" ter examinatie. De dokter rappor teerde zijn bevindingen aan het „Comp- toir van 'dEquipage", waarna van hieruit de betaalbaarstelling van de gage voor de chirurgijn werd geregeld42). Op de acht schepen welke tussen okto ber 1739 en mei 1740 voor de kamer Zeeland naar de Oost vertrokken, waren 19 opperchirurgijns of oppermeesters aangesteld. Gezien het aantal, moet hier ook sprake zijn van tweede en derde chi rurgijns. Het Zeeuwse aandeel hierin be draagt 1 1 personen, waarvan 8 uit Mid delburg, 1 van Schouwen buiten Zierik- zee, 1 van Noord-Beveland en 1 uit Zeeuws-Vlaanderen; uit de rest van de Republiek komen 3 personen en uit het buitenland 2. Van de overige 2 chirur gijns was de herkomst niet met zeker heid te achterhalen, maar in elk geval waren zij geen Zeeuwen. Voor de 41 schepen uitgevaren in de periode 1 772- 1 779 zijn 41 namen van chirurgijns be kend. Uit Zeeland waren er 22 afkom stig, 6 uit de rest van de Republiek, 12 uit het buitenland - met name Duitsland - en van 1 heelmeester moest de af komst als „onbekend", zeker niet- Zeeuws, worden geboekt. De 22 Zeeu wen gaven 13 maal Middelburg als woonplaats op, 3 keer Goes en Veere en 3 personen hadden een dorp op Wal cheren als domicilie43). De geestelijke verzorging aan boord werd toevertrouwd aan een ziekentroos ter, ook wel krankbezoeker genoemd, of indien aanwezig, aan een predikant, die teneinde zijn beroep naar één van de kantoren overzee te volgen, meereisde. Een standplaats overzee was een weinig begeerde post, laat staan aan boord, zo de directie van de V.O.C. ooit overwogen heeft predikanten aan boord van haar schepen te plaatsen. De Heeren XVII zochten voor ziekentroosters hun toe vlucht bij theologisch onderlegde maar niet-academisch gevormde personen. In de instructie voor de predikanten en zie kentroosters werd bepaald dat de diena ren des woords zich in alles te voegen hadden naar het wereldlijk gezag. Alleen geestelijke zaken behoorden tot de competentie van de zielzorgers, of zoals het in de instructie wordt verwoord: „Sullen haer met Scheeps en andere re- geeringe, ende aenk/even van dien, niet bemoeyen". De correspondentie met particulieren en de classes in patria moest ter lezing en goedkeuring aan de Hoge Regering in Indië worden aange boden vóór verzending. Het was de geestelijken verboden yets te schrij ven, den standt, staet, ende gelegentheyt, soo van Politie, Oorloge, ais Koophandel in indien, concernerende". Bij overlijden tenslotte, vervielen alle nagelaten papie ren aan de Compagnie44). Zeeuwse belangstellenden voor een geestelijke functie aan boord of in de Oost werden verwezen naar een college van Oostindische Kerkzaken, samenge steld uit gedeputeerden van de Zeeuwse classes. Dit college beoordeelde de kan didaat en stelde een aanbeveling op voor de bewindhebbers45). Josephus Neviaans, lidmaat der Nederduits Gere formeerde gemeente te Zierikzee, kreeg 1 8 december 1 709, na geëxamineerd te zijn door de broederen in lezen, zingen en gronden van de ware religie, het con sent te vertrekken46). Werd in het voor gaande gesproken van weesjongens die dienst namen op de schepen naar Indië als zeevarende, de Middelburgse wees jongen Cornelis Schietekatte Jacobszn. begeerde predikant te worden. Op voorspraak van vrienden was hij door de bewindhebbers van de kamer Zeeland uitverkoren op Compagnieskosten „te studeeren om ais Predicant in Oostindien te worden geëmp/oyeert". Hiertoe beno digde hij in 1 788, als net niet volwasse ne van 24 jaar, ontslag uit het weeshuis, waartoe hij een verzoek aan de stadsre gering richtte. De magistraat stemde in en benaderde vervolgens de regenten van het weeshuis om zulks toe te staan47). De kamer Zeeland bundelde ook stan daardgebeden voor het gebruik op de schepen en liet deze drukken onder de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 16