219
varen voor de kamer Zeeland van de V.O.C.
16
EEN
GEBED
VOOR DE
VEEGADE HINGE.
Eere God Hemelfche
VaderGy zyt de Fon-
teine aller wysheid, naar
dien het u geliefd ons te
ftellen over het beleid en regeringe
van Schip en aangenomen Reize ten
dienfte van de Oost-Indifche Com
pagnie, waartoe wy zonder uwe god-
delyke hulpe niet en vermogen. Zoo
bidden wydat gy ons tegenwoordig
met u Vaderlyke genade wilt bywoo-
nen, en met uwen Heiligen Geest in
on-
GEBED voor de Vergaderinge. 17
onze Vergaderinge prefideren, op dat
ons duister verftand verlichten wy van
alle menfcheiyke affeéten mogen rein
wezenwaar door wy alle onze hande
lingen zoo beftieren en beliuiten mo
gen, dat het alles mag gefchieden ter
eeren uwes Heiligen Naamsvvel-
ftand der ware Religie en ons lieve
Vaderland. Dit alles en wat ons meer
van noden is, beliuiten wy met het
volmaakte Gebed't welk J ezus Ch ris-
tus onzen Heere endeSaligmaker ons
alzoo heeft leeren bidden
On je Vader, &e.
D
Een Dank-
„Een gebed voor de Vergaderinge" uit het scheepsgebedenboek van de kamerZeeland. Zeeuws Documenta
tiecentrum (z.n.).
titel „Scheepsgebeden",B).A\s illustratie
is een „gebed voor de vergaderinge" ge
geven. In het drukwerkje staan verder
nog de dagelijks terugkerende morgen
en avondgebeden, „Een Gebed in Noot-
Weder, Een Dankzegginge" en „Een
dankzegginge tot God. A/s de Schepen
zullen gekomen wezen voor by de Droog
ten van Abro/ho, ende by de Caap de Bo
na Esperance, ofte in Oost-lndië", alle te
besluiten met het „Onze Vader".
In de praktijk bleek het niet mogelijkvol-
doende en bekwame zielzorgers voor de
schepen en de dienst in het overzeese
gebied te werven. Er zijn legio klachten
over het niveau en de kwaliteit van pre
dikanten en ziekentroosters in dienst
van de V.O.C. In de „Verhandelingen"
van het Zeeuwsch Genootschap van
1 790 (deel XIV) staan twee antwoorden
op de vraag „betreffende de beste en
minst kostbare middelen, om het gebrek
van goede krankbezoekers in dienst der
Oost-Indische Compagnie te verminde
ren; en Dezelve van de last der kwaden te
bevryden"4B).
Ook voor de ziekentroosters kunnen aan
de hand van de schaarse gegevens, eni
ge cijfers worden gegeven betreffende
hun geografische herkomst. Op de acht
voor de kamer Zeeland tussen oktober
1739 en mei 1740 uitgevaren schepen
werden 17 ziekentroosters aangesteld: 8
uit Zeeland (Middelburg 2, Vlissingen 2,
rest Walcheren - uitgezonderd de ste
den - 1 en Zeeuws-Vlaanderen 3), 7 uit
het overige deel van de Republiek, 1 uit
het buitenland en van 1 persoon is de
woonplaats onbekend, maar niet
Zeeuws. Op de recommandatielijsten
voor de 41 schepen vertrokken tussen ja
nuari 1772 en augustus 1779 komen
slechts 39 ziekentroosters voor, waar
van 20 Zeeuwen, 13 uit de rest van het
land, 2 van buiten de Republiek en 4
waarvan de opgegeven woonplaats niet
kon worden getraceerd, maar als niet-
Zeeuws kan worden aangemerkt50).
Evenals bij de onderstuurlieden doet
zich ten aanzien van chirurgijns en zie
kentroosters het feit voor dat in de jaren
'70 met minder mensen in deze functies
werd uitgezeild dan in de jaren '30. Mo
gelijk is dit een uitvloeisel van het heer
sende tekort aan manschappen.
Velen hebben de reis naar de Oost niet
overleefd. In het algemeen stierven ver
reweg de meesten op weg naar Azië. Op
de thuisreis lag het sterftecijfer bedui
dend lager. Vooral het eerste gedeelte
van de reis, dat wil zeggen van hier tot de
Kaap eiste een hoge tol. Een reis naar In-
dië was een langdurige en dikwijls ha
chelijke onderneming en de mogelijkhe
den tot communicatie met hen die in
patria achterbleven waren beperkt. On
zekerheid en verdriet vloeiden daaruit
voort. Een voorbeeld hiervan is een brief
van een bezorgde moeder uit Kortrijk.
Op 1 6 juni 1 781 schrijft zij aan de be
windhebbers van de kamer Zeeland:
„Neme de Hberteijt van te informeren
naar mijnen zoon Petrus Joannus van
F/eteren die vertrocken is den 22 august.
1773 of hij noch in Leven ofte doodt is
van hetzelve te schrijven omdat sij daar
van niet gehoord en heeft"5'). Een ant
woord van de bewindhebbers is niet ge
vonden. De kans dat zij haar zoon nim
mer heeft teruggezien is niet denkbeel
dig. Vooral in de jaren '70 van de acht
tiende eeuw was de sterfte aan boord
van schepen van de Oostindische Com
pagnie groot.
Uit een overzicht van het aantal doden
op de schepen, welke van januari tot me
dio oktober 1 772 in Batavia arriveerden,
blijkt dat op de 26 schepen 1.947 van de
in totaal 7.484 opvarenden overleden
waren, ofwel 26%. Ook toen waren de
meesten op het traject Nederland-Kaap
de Goede Hoop omgekomen: 1.885
mensen. Tussen de Kaap en Batavia wa
ren dat er „slechts" 62. Wel werden gro
te aantallen opvarenden bij aankomst
direct naar het hospitaal gebracht52).
De gebeurtenissen aan boord van de
„Zuid-Beveland", één van de Zeeuwse
schepen die in 1772 op de rede van Ba
tavia aankwamen, illustreren dit. Er wa
ren al meer dan honderd doden te be
treuren voordat de reis goed en wel was
begonnen. Zelfs nog voor het schip was
uitgevaren waren al enige zeelieden ge
storven. Op 6 juni 1771, toen het met
369 opvarenden aan boord, nog op de
rede van Rammekens lag, begon de
ziekten onder 't Volk sterk te augmente-
renmerkt derde waak John Isaac Col-
net in zijn journaal op. Drie dagen later
lichtte de „Zuid-Beveland" zijn ankers.
Na veel problemen zijn ze pas na enkele
maanden Het Kanaal gepasseerd. Op 21
juni al begon de Loop ijzelijk te woe
den "en op 6 juli bedroeg 't getal der
platleggende impotenten 73", aldus Col-
net. De zeilmakersmaten hadden het in
middels ook erg druk gekregen. Bij don
derdag 1 augustus staat in de marge ge
schreven dat de honderdste man is be
zweken. Teneinde de besmetting tegen
te gaan „rookte" men dagelijks het ge
hele schip met kruit en wierook. Op 24