DA GIENG MÈ 'N FIEVELEFORS Enkele overeenkomsten tussen het Westbrabants en het Zeeuws Dr. Hans Heestermans Het was op een mooie zomeravond in 1 986. Ik zat in mijn tuin, in Leiden. In de verte hoorde ik een ijskarretje aanko men. En ineens, je hebt dat wel eens, kreeg ik het gevoel alsof ik weer zo'n jaar of 10 was. Terug in de tijd en terug in Bergen op Zoom, waar ik van mijn eerste tot mijn achttiende jaar gewoond heb, na mijn eerste levensjaar in Zeeland te hebben doorgebracht. Zoals het hoort. Het belletje van het ijskarretje herinner de me aan die zomeravonden van begin jaren '50. Ze waren toen natuurlijk altijd warmer en we speelden lang buiten. Twee keer per avond kwam Gerrit langs, de ijsboer. Als hij vlak bij ons, de spelen de kinderen, was riepen we steevast: „Krijge me un pinneke van 5, Gerrit?" „Edde sente, kulleke", vroeg Gerrit dan. „Neeje", zeiden wij dan weer, bedrem meld. „Niks". „Vor niks gaate zon op, manne", zei Gerrit dan en hij reed door. Hij was 'n wijs man en ik denk nog vaak aan hem. 'n Pinneke van 5. Ik schrok ineens wak ker en het was weer zomer 1 986. 'n Pin neke van 5, hoelang zou ik dat woord al niet meer gebruikt hebben, want in Lei den hoef ik niet om 'n pinneke van 5 te vragen, ze begrijpen 't toch niet. En bo vendien krijg je voor 5 cent niets meer. Het was het kleinste, puntvormige ijs- bakje dat je kon krijgen. Een paar weken later kwam ik in Bergen op Zoom, bij mijn moeder. Mijn zusje was er ook, met haar kinde ren. „Weten jullie wat een pinneke van 5 is", vroeg ik. Ze wisten het niet. „En we ten jullie wat een dilleke is?" Ze wisten 't weer niet en ze woonden toch ook in Bergen op Zoom. „Een dilleke is een fiets", zei ik, en vroeger reed ik altijd op een ouwe krakdil. De kinderen keken alsof ze het in Keulen hoorden donderen. En ik concludeerde dat er typische dialectwoorden uit het Bergs aan het verdwijnen waren. Ik nam contact op met het Brabants Nieuws blad en ging stukjes schrijven over die oude woorden en uitdrukkingen die ik nog uit mijn jeugd kende. De rubriek kreeg veel reacties, meestal van wat oudere mensen. Hun hele jeugd kwam weer boven, schreven ze en ze verhaal den uitvoerig welke spelletjes ze vroeger speelden, welke liedjes ze zongen. Ze stuurden me oude woorden en uitdruk kingen en ik genoot van die brieven. Er sprak zoveel liefde voor hun taal uit. Over die woorden die zij me stuurden schreef ik dan weer een stukje. Ik gaf niet alleen de betekenis van die woorden maar ook de verspreiding ervan en de etymologie. Ik probeerde dus te achter halen waar het woord vandaan kwam, hoe het ontstaan was. Fievelefors Ik ga nu een aantal van die woorden die zowel in Zeeland als in West-Brabant voorkomen bespreken. Een mevrouw uit Roosendaal stuurde me het woord, of liever de uitdrukking, mè te fievelefors iets doen. Het betekent, schreef ze, „met kracht en geweld" maar ook: „met grote haast". Dat ging fievele fors kun je zeggen. Dat ging snel. Ik zat even met mijn handen in het haar, want ik wist niet precies waar de uitdrukking vandaan kwam. Ik dacht dat het laatste gedeelte uit het Frans zou komen: defor ce betekent immers „met kracht". Maar het eerste gedeelte. Waar zou fieve/e vandaan komen? Ik nam uw woorden boek en zag onder fievelefors een me nigte andere vormen staan. Fiemelde- fors, fietelefors, fieteldefors, zelfs vieze- levosen fieve/efoe. Ook fierlaforsen door de r kwam ik op de gedachte dat fievele in fievelefors zou kunnen stammen van het Frans fièvre, dat niet alleen „koorts" betekent, maar ook „levendige bewe ging", „opgewondenheid" en dat sluit mooi aan bij: „met grote haast". En zo zou fievelefors ontstaan kunnen zijn uit „de fièvre et de force". Uit het Frans dus en het is niet het enige Franse woord in het Zeeuws. Van een andere inzender kreeg ik de uit drukking iets op unne siebot doen, dat ook weer betekent: „iets dadelijk, on middellijk, snel doen". Ik wist andermaal niet goed wat de oorsprong van het woord was, maar weer gaf het woorden boek van G hijsen uitsluitsel. Bij sebiet las ik dat naast sebiet ook de varianten se- botsjes en sibotsjes voorkwamen. Dat lag natuurlijk al heel dicht bij mijn iets op un ne siebot doen. En toen wist ik zeker: sie bot is een verbastering van sebiet en dat komt dan van het Franse subit, dat „on middellijk" betekent. Kerbikse Weet u wat een kerbikse is? Een me- Wat die verspreiding betreft: het viel me op hoeveel woorden zo wel in West-Brabant als in Zee land bekend waren. Ik kon dat elke keer weer consta teren. Als ik een woord beschreef keek ik altijd in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. En vaak stond het erin. Dat is meteen een mooie gelegenheid om hier nog eens vast te stellen ofte herhalen: Zeeland beschikt over het beste dialectwoordenboek van het Ne derlandse taalgebied. Het is het uitvoerigst, het volledigst en geeft de meest illustrerende voorbeeld zinnetjes. vrouw uit Bergen op Zoom schreef me een mooie brief over een oude bakkers knecht die bij haar grootvader in dienst was. Hij dronk nogal wat tijdens het uit brengen van de boodschappen. Als hij dan 's avonds thuiskwam liet hij zich de verwijtende woorden van mijn overgrootvader over het hoofd glijden, schrijft ze. Hij klom op de wagen die ach ter de bakkerij stond en viel dronken in slaap. Niemand kon hem er af krijgen, zelfs m'n grootmoeder niet en dat schijnt een kerbikse geweest te zijn. Uit Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, kerbikse snibbige vrouw of meisje; feeks: Z.eil.; Z.V.W.; L.v.Ax.; G. (Odp.); ook: kervikse: Cz. kerdiene gordijn zie gerdiene. kerdoems kordon W. (doch zie hieron der); Z.B.; N.B. Wsk.)Ofl. (Mdh.); kerdons: W. (Mdb. en omg.; Amd.; Njoos.; Vre.; Srk.); Z.B. (Gs.); N.B. (Wsk.; Col.); T.; Phi.; Sch.-D.; Z.V.W.; L.v.Ax.; L.v.H.; G.; Ofl. (Ogp.; Azn.); Aant. Lam.: kardons Vooral in de uitdr.: deu(r) de kerdoens enz. gae(n), gao(n), moete(n), mot- te(n): (als bestraffing, of als men de ver liezer is i. e. spel)tussen twee rijen kin deren door moeten gaan, door wie men m. d. vuisten o. d. rug geslagen wordt. Minder gewoon is: iem. deu(r) de kerdons 'aele(n), 'aole(n): onder handen nemen: geg. d. Mdb.; Tin.; Ovm.; in bet. veel kwaad spreken v. iem.: geg. d. Zn.; ont slaan geg. d. Tin.; Volg. Mdb. ook ge- br. voor: ontgroenen, bv. v. d. jongste knecht i. e. timmermanswinkel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 24