da gieng mè 'n fievelefors 227 het verhaal is duidelijk op te maken wat de betekenis van kerbikse is. Het is een vrouw die van zich af weet te bijten, een met haar op de tanden. Ik had het woord nog nooit gehoord. Uw woordenboek natuurlijk wel. Kerbikse is een snibbige vrouw of meisje, een feeks, zo lees ik. En er staat een nevenvorm bij die me wat verder op weg helpt om de oorsprong van het woord te achterha len. Die nevenvorm \skervikse, met een v dus en kervitse met een t. Nu is het vinden van de etymologie, de oorsprong van een woord, vaak afhan kelijk van geluk en van enige fantasie. Mijn fantasie vertelde me dat kervitse, met v en t dus, wel heel sterk leek op karwats, zo'n leren zweepje dus. Als dat zo was dan had het woord wel een zeer lange omweg afgelegd voordat het onze streken bereikte. Het komt uit het Turks. Daar bestaat het woord qyrbatch, leren zweep. Vandaaruit is het woord in het Pools terecht gekomen, want Turken vochten vroeger nog al eens met de Polen. Vervolgens is het in het Duits overgenomen, want de Polen vochten nog al eens met de Duitsers. In het Duits luidt het woord karbatsch, met een b. Het Nederlands heeft het weer uit het Duits ontleend als karwats. In het gewestelijk kerbikse hebben we echter die b be waard. Maar, hoe komen we nu van „leren zweep" naar „snibbige vrouw" zult u vragen, want dat is me nogal geen sprongetje. Zo'n zweep heeft een nega tieve bijbetekenis. Het is een pijnlijke er varing om ermee in aanraking te komen. Zo is het ook met die kerbikse. Haar snib bige woorden treffen niet de huid, maar het hart. Het is overigens niet zo vreemd dat een voorwerp als een „zweep" ook de aanduiding van een vrouw kan wor den. In het Beiers betekent karbatsche „soldatenhoer" en een vrouw die vaak uitgaat en mannen aan de haak slaat wordt een Stadtkarbatsche genoemd. Kerdons Als iemand het verbruid had of flink wat kattekwaad had uitgehaald dan kon je op z'n Bergs zeggen: „O, als die straks thuiskomt dan gaat-ie flink deur d'n ker- doezel". Die krijgt er flink van langs dus, een ferm pak slaag is zijn verdiende loon. Op z'n Zeeuws heb je het niet over deur de kerdoezel gaan maar over deur de kerdons 'aele. Dat betekent dan in zijn al gemeenheid: „onder handen nemen". Maar het heeft ook specifieke beteke nissen zoals: „veel kwaad spreken van iemand". In Tholen bedoelen ze ermee: „iemand ontslaan". En in Middelburg kennen ze 't voor „ontgroenen". Bijvoor beeld het in de maling nemen van de jongste knecht in een timmermanswin kel. die wordt er in de beginperiode wel eens op uitgestuurd om een spijkerzeef je te gaan kopen. Het Zeeuwse kerdoens staat in vorm dichter bij de oorsprong dan het West brabantse kerdoezel. Het is afgeleid van het Franse cordon dat eigenlijk „klein koordje" betekent. Corde koord en on is het verkleinvormpje. In de vorm kor don is het woord in het Nederlands be kend als „geweerriem", band of riem waarmee een geweer over de schouder wordt gedragen. In het leger bestond vroeger een straf die te vergelijken is met spitsroeden lo pen. Die straf heette: door de kordons moeten. De te straffen soldaat moest door een haag van militairen strompelen die hem allemaal een klap gaven met hun geweerriem, hun kordon. Later is die uitdrukking ook buiten het leger een eigen leven gaan leiden. Zo komt in Oud- Beierland en op de Veluwe de uitdruk king door de kordons moeten voor in de betekenis „door de zure appel heen moeten bijten". Maar er bestaat ook een uitdrukking: deur de kerdoens gaen, in het Zeeuws, als naam voor de bestraf fing in een kinderspelletje. Als je de ver liezer bent in het spel moet je tussen twee rijen kinderen door gaan, door wie je met de vuisten op de rug geslagen wordt. Kinderspelletjes zijn soms wreed, zoals u ziet. Aorig Taal zit vol met tegenstrijdigheden. Als je in het normale Standaardnederlands (dat is een term die ik liever gebruik dan Algemeen Beschaafd Nederlands, want dat Beschaafd suggereert dat het dialect onbeschaafd zou zijn, en dat is het niet) als je dus in dat Standaardnederlands zegt: „dat is een aardige jongen" dan be grijpt iedereen dat dat positief bedoeld is. Maar in het Westbrabants en in het Zeeuws bedoel je met aordig of aerdig(\n het Westbrabants ook aorig! wat anders. Je kunt op z'n Zeeuws zeggen - en ver geeft u mij m'n slechte Zeeuwse uit spraak, ik heb er tenslotte maar een jaar gewoond en dan steek je nog niet zoveel op -: „Die Siene is toch zo'n aordig wuuf, noe eis' awi in gin daegen d'r mond opene- dae, en 'n andere kêêr praot z'an êën stik deur". Daar is niks positiefs bij. Aardig betekent hier „vreemd, raar, zonder ling". Siene is een zonderlinge vrouw. Aardig is zelf ook een zonderling woord. Het kan twee volstrekt tegengestelde betekenissen hebben. Het woord aardig komt van aard, zoals in een zin als: hij heeft een goeie aard, een goed karakter. Aardig betekent letterlijk „een karakter hebbend" en dat kan een goed karakter zijn, zoals in het Standaardnederlandse: dat is een aardige jongen. Het kan ook een minder goed karakter zijn, zoals in het geval van Siene. En dan betekent het „raar, vreemd, mal, dwaas". Die beteke nis is al oud. Anna Bijns, de 1 6de-eeuw- se katholieke dichteres, die het niet zo erg op de protestanten begrepen had, noemde Luther: een aardig stutere, „een idiote drukteschopper". Bamis Vaak zijn de woorden die in onze dialec ten voorkomen al eeuwen oud. Dertien jaar geleden kwam ik, in oktober, 's avonds laat pas thuis. Het regende pij - pestelen. Op de vensterbank zat een klein poesje, net een maand oud. Het kon op mijn hand zitten. Het was druip en druipnat. Een echt bamiskatje dacht ik, want soms schieten ineens die oude dialectwoorden van vroeger weer door mijn hoofd. Bamis is een woord dat wei nig Nederlanders zullen begrijpen. De Westbrabanders en de Zeeuwen wel. Het betekent „herfst" en een bamiskatje is dus een „herfstkatje". Die zijn meestal wat zwak, vandaar dat baemiskatte in Zeeland ook figuurlijk gebruikt kan wor den voor een „zwak kindje" en een „niet- uitgegroeid persoon". Ook bamis is al zo'n oud woord. Het is een verbastering van Baafmis en dat woord is ontstaan uit Sint Bavomis, de mis voor Sint Bavo, wiens feestdag valt op 1 oktober.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 25