LANGS DE „ZEEUWSE WEG
ZEEUWSE VERHALEN
(jeugdherinneringen)
M. J. Goossen-Francke
Als ik schrijf de Zeeuwse weg bedoel ik
daarmee de vroegere Rijksweg 58, niet
de nieuwe A 58. Langs deze weg woon
den wij, daar groeide ik op. Wat ik hier
ga vertellen moet dan ook gezien wor
den door de ogen van het kind dat ik
toen was. Alles zal misschien dus niet in
juiste volgorde staan. Deze weg was ja
renlang de hoofdverbinding tussen Ber
gen op Zoom en Middelburg. Mijn ou
ders waren er enkele jaren voor mijn ge
boorte komen wonen en de crisis van de
30er jaren stond nog voor de deur. Mijn
vroegste jeugd was dan ook armoedig,
maar saai nee dat zeker niet. Langs deze
weg was immers altijd van alles te zien
en te beleven. Daarom denk ik dat wij als
kinderen heel goed de veranderingen
zagen die zich ook in Zeeland voltrok
ken. De weg was daar als het ware een
afspiegeling van. Op weg naar school in
het begin nog op klompen en voorzien
van spons en griffeldoos, verzamelden
wij onze eerste schatten in de vorm van
snoeppapiertjes en sigarenbandjes die
wij langs de weg vonden. Wij plakten die
dan later in een volgeschreven school
schrift. We reden mee met de boeren
karren die later vervangen werden door
de wagens op luchtbanden. Wat reed er
toen allemaal over die weg? Bakfietsen,
steekkarren, bodes op weg naar Goes
met paard en wagen. De bussen waar we
zelden of nooit in kwamen want dat was
veel te duur voor ons. Je had de bus van
Van Fraassen, de bus van De Munck,
door ons altijd de bus van Borssele ge
noemd en de bus van Krijger die naar
Wolphaartsdijk reed. Toen de eerste bus
verscheen met ingebouwde motor werd
die in de volksmond „Van der Lubbe" ge
noemd, omdat die als het ware ook geen
hoofd had. Je kon toen nog de kinder
wagen meenemen met de bus. Nog zie ik
voor me hoe de chauffeur dan langs een
steil laddertje achter op de bus klom en
de wagen vastsjorde.
In de 30er jaren liep er een heel legertje
van negocianten langs de weg zoals de
vellenkoopman, de voddenboer, de chi
nees met zijn pinda-lekka. Handelaren in
pluimvee met een kevi achterop de fiets
met kippen erin. Bedelaars, kastjesven-
ters en de ijscoman die in de zomer een
vaste standplaats had in de buurt. Daar
mijn moeder ondanks het weinige inko
men toch sociaalvoelend was kocht ze
van die kastjesventers kralenkoord, een
boek spelden of veters of elastiek zodat
we aan deze dingen meestal niet zo'n
groot gebrek hadden. Maar het gevolg
was wel dat ze steeds terug kwamen
omdat ze wisten dat moeder toch wel
over te halen was om iets te kopen.
Ze zorgden ook een beetje voor afwisse
ling in het dagelijks leven en behalve
hun koopwaar brachten ze ook nieuw
tjes mee en verspreidden ze soms ge
ruchten. Vooral de zigeuners die voorbij
trokken hadden onze bijzondere aan
dacht. Ze kwamen langs de deur met
kunstbloemen die moeder dan in een
vaas op de kapstok zette. Meestal slepen
ze ook messen en scharen en de kinde
ren werden er vaak op af gestuurd om
hun marmot te laten zien waarvoor je
dan een cent moest geven. Het gebeurde
ook dat ze alleen maar om kleren of eten
kwamen bedelen.
Alles ging nog niet zo snel toen. De men
sen liepen of fietsten naar het werk. De
dochters van de bakker bezorgden
brood met de fiets met grote manden
aan het stuur, 's Morgens en 's avonds
was het het drukste want dan reden de
dienstmeisjes naar hun mevrouw, de
jongens naar de ambachtsschool en al
les wat van en naar de stad moest om
daar te werken. Een uitzondering was de
molenaar die het meel voor het varken
bracht, die kwam al met een vrachtauto.
Als je geluk had en hij kwam zelf dan
kreeg je als kind een cent als je moeder
betaalde, kwam de knecht dan kreeg je
niets. Maar er waren ook wel mensen die
niet konden betalen en dan ging moeder
de vrouw soms op de zolder zitten en gaf
niet thuis. Ons hele zakgeld bestond in
die tijd uit één cent op de maandagmor
gen. Verder vermaakten we ons met
hoepelen, tollen, knikkeren of porte-
monneetje leggen en in het voorjaar met
het vangen van molenaars (meikevers)
in de bosjes langs de weg.
De strijd om het bestaan was hard en
„zuunig zijn" was toen nog een bittere
noodzaak.Toch was de vooruitgang niet
tegen te houden. We kregen elektriciteit
maar de meter moest ook toen goed in
de gaten gehouden worden. Het licht
mocht niet meer branden dan strikt
noodzakelijk was. 's Avonds bijvoor
beeld mocht er geen licht aan voorvader
thuiskwam want dan moest er gegeten
worden, maar dan was het intussen al zo
donker dat je elkaar nog nauwelijks zien
kon. Om de verveling te verdrijven liepen
we dan rond de tafel en zongen liedjes
die we op school geleerd hadden. De
krant werd met drie gezinnen gelezen en
iedere morgen moesten we de krant van
de vorige dag meenemen als we naar
school gingen en op het volgend adres
afgeven. Om te testen of we de leeskunst
al een beetje machtig waren moesten we
voor vader het weerbericht uit de krant
voorlezen. Onze klompen werden van
lieverlee vervangen door kaplaarzen in
de winter waar we mateloos trots op wa
ren. In de zomer kregen we schoenen
met spekzolen als daar geld voor was.
Toen ik zo ongeveer 8 jaar was kwam
kort haar in de mode, de zogenaamde
polkakop. Na lang zeuren mocht ookons
haar afgeknipt worden. Het knipwerk
werd door vader eigenhandig verricht
wat nu niet direct het beste resultaat op
leverde. Van emancipatie van de vrouw
hoorde je nog niet, maar misschien za
gen we er al een voorbode van. Er kwam
geregeld een jongedame voorbij die het
haar had laten knippen als bij een jon
gen, heel kort dus en ze rookte op de
fiets een sigaret. We waren daar zeer
van onder de indruk en vroegen elkaar
dan: „Heb je die jongenskop gezien?" Er
werden door de jongens wel sigaretten
gerookt maar een meisje en dan nog wel
op de fiets dan moest je toch wel durven!
In de tweede helft van de jaren dertig
werd de vooruitgang steeds duidelijker
merkbaar. Er kwamen motors op de
weg, door mijn moeder stoomfietsen
genoemd en ook motoren met zijspan.
Daar we van jongsaf met de weg waren
opgegroeid waren we er vertrouwd mee
en van ernstige verkeersongelukken kan
ik me ook maar weinig herinneren. Het
aantal auto's nam toe en naast de auto's
met de letter Kzagjenuookal meer au
to's uit de andere provincies. Zachtjes
aan kwam er ook al een beetje toerisme.
Padvinders op de fiets die naar een trek-