ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 37
nummer 6 -1987
IN HOEVERRE KAN ZEELAND ZELF KIEZEN?
J. J. Te vel
Bij het denken en spreken over de toe
komst van Zeeland - en over de voor
waarden die moeten worden vervuld om
aan die toekomst inhoud en vorm te ge
ven - bestaat het gevaar dat de ruimte
om op provinciaal niveau zelfstandig te
kunnen beslissen groter wordt geacht
dan zij in werkelijkheid is. Men moet op
passen dat de wens de vader van de ge
dachte zou worden. Externe factoren -
die van binnen uit niet of nauwelijks te
beïnvloeden zijn maar die wel doorslag
gevende betekenis hebben - worden
dan onderbelicht. Hetzou in deZeeuwse
geschiedenis na de tweede wereldoor
log niet de eerste keer zijn dat door ver
waarlozing van dit element frustraties
ontstaan alsmede „underdog-gevoe-
lens".
Dit is geen pleidooi voor het staken van
de discussies over het Zeeuwse toe
komstbeeld. Het formuleren daarvan is,
om allerlei redenen, heel wat meer dan
een plezierig tijdverdrijf, mits men dat
doet in het besef van een grote mate van
betrekkelijkheid: Zeeland is deel van een
veel groter geheel en de specifieke ele
menten die wij hier als pluspunten ple
gen te beschouwen kunnen elders als
negatief of als sterk overdreven worden
ervaren. Niet onze overtuigingskracht
opent deuren, maar beslissend is in hoe
verre aan deze kleine en electoraal niet
belangrijke provincie in het (economi
sche) krachtenspel rollen en functies
kunnen worden toebedeeld.
Externe factoren
Wie nagaat hoe de laatste decennia de
ontwikkelingen in Zeeland zich hebben
voltrokken zal ontdekken dat steeds
weer externe factoren die ontwikkelin
gen in gang hebben gezet. Nationale en
internationale gebeurtenissen en pro
cessen hebben van Zeeland gemaakt
wat het nu is: de implicaties van de del
tawerken, de drang van het bedrijfsle
ven naar vestiging aan diep vaarwater,
de toeneming van de welvaart (die zowel
in de individuele als de collectieve sfeer
veel mogelijk maakte), het beschikbaar
komen van veel meer vrije tijd voor ont
spanning e.d. In hoeverre en in welke
mate externe factoren in de komende ja
ren een rol zullen blijven spelen valt niet
gemakkelijk te voorspellen. Dat zij er
zullen zijn is natuurlijk wel te verwach
ten. De daarop direct volgende vraag is
dan of een bestuursorgaan als de pro
vincie over voldoende visie èn instru
menten beschikt om op die externe ont
wikkelingsfactoren te reageren en zo
doende in een zekere mate een eigen be
leid te voeren, dat net iets meer is dan
volgend en aanvullend.
Overigens mag aanvullend beleid niet
als een te verwaarlozen element worden
afgedaan. Daarvan heeft de recente ge
schiedenis de bewijzen wel geleverd:
men denkeaan de bouw van de Zeeland-
brug, aan de uitbreiding van het provin
ciale wegennet, aan het door de provin
cie uit haar beperkte financiële middelen
beschikbaar stellen van gelden voor al
lerlei infrastructurele voorzieningen.
Verder mag zeker niet worden vergeten
de stimulerende, coördinerende en ook
wel bemiddelende rol die - hoewel niet
waardeerbaar in geld - de provincie op
alle mogelijke terreinen heeft gespeeld
en nog speelt.
Leefklimaat
Bij het ontwikkelen van een toekomstvi
sie zal de huidige situatie of het bestaan
de patroon basis en uitgangspunt moe
ten zijn. Er zal dus meer bekend moeten
zijn over de vraag hoe de bevolking dat
patroon (globaal aan te duiden als leef
klimaat) ervaart. Het zou bijvoorbeeld
best kunnen zijn dat de meeste mensen
het zo wel goed vinden en helemaal
geen behoefte hebben aan toekomstvi
sies die veranderingen inhouden. Men
zou de stelling kunnen verdedigen dat
bekendheid met de wensen van de be
volking (of het ontbreken daarvan) niet
nodig is als het bestuur, de overheid,
vindt dat veranderingen of verbeterin
gen gewenst zijn. Wij hebben in ons land
Bijgaand artikel is een bijdrage aan
de discussie over het Zeeuwse toe
komstbeeld zoals die in toenemende
mate in de Zeeuwse samenleving
wordt gevoerd. In het artikel wordt
hier en daar ingehaakt op enkele
punten in de beschouwing van gede
puteerde J. B. Ventevogel in de vori
ge aflevering van dit tijdschrift (ZT
jaargang 37 no. 5 - 1987).
nu eenmaal, nationaal, provinciaal en
plaatselijk, een representatieve democ
ratie en dus liggen daar de verantwoor
delijkheden.
Nu terecht wordt geconstateerd dat re
sultaten van recent onderzoek naar het
ervaren van het leefklimaat onder de
Zeeuwse bevolking niet voorhanden zijn
moet ook worden vastgesteld dat voor
het formuleren van welke toekomstvisie
ook een aantal noodzakelijke gegevens
ontbreekt. Een sterkte/zwakte analyse
kan daarvoor niet in de plaats treden. Zij
is daarvoor niet slechts te globaal, maar
zij is ook te veronderstellend van karak
ter.
Beleeft - om een voorbeeld te geven van
wat in de analyse een sterk punt wordt
genoemd - de Zeeuwse bevolking de
korte lijnen tussen bestuurders onder
ling en ook tussen burgers en bestuur
ders als een positief element van het
leefklimaat? En hoe weten we zónder
onderzoek dat het ontbreken van „grote
stads"-voorzieningen voor actieve en
passieve recreatie als een zwak punt
moet worden beschouwd? Vindt men
verder de verkeersverbindingen nog
steeds niet voldoende?
Bij het opstellen van rijtjes met sterke en
zwakke punten ontkomt niemand - hoe
zorgvuldig het ook gebeurt - aan een
vermenging van feitelijke constaterin
gen en eventuele wenselijkheden. Er zit,
met andere woorden, steeds een subjec
tieve inslag in.