DE DEPARTEMENTALE GENEESKUNDIGE INSPECTIE IN ZEELAND EN DE GENEESKUNDIGE VOORZIENINGEN OP HET ZEEUWSE PLATTELAND, 1801-1809 J. G. M. A rent sen „HET GELDT HIER WEL NIET DE BEVORDERING VAN DEN VOORSPOED OF DE BEWARING VAN GOEDEREN EN EIGENDOMMEN, MAAR HETGEEN BOVEN ALLE SCHATTEN TE STELLEN IS: HET BEHOUD VAN LEVEN EN GEZONDHEID". (Uit: Voorstel van het „Staatsbewind der Bataafsche Republiek" aan „Het Wetgevend Lichaam van het Bataafsch Gemenebest" tot invoering van een algemene geneeskundige wetgeving, 6 mei 1803). Inleiding. „Als je maar gezond bent": een wens van alle tijden. En al van oudsher trokken overheden zich de zorg voor het welzijn van hun onderdanen aan. Oudbabyloni- sche artsen hadden zich aan bepaalde regels te houden, die zijn terug te vinden in de bekende wetgeving van Hammoe- rabi omstreeks 2000 v. Chr. Bij de Assy- riërs moet een vorm van overheidstoe zicht hebben bestaan. Met het peil van de medische wetenschap zelf is de zorg van de overheid een graadmeter van be schaving. Tot 1 800 beperkte deze zorg in ons land zich hoofdzakelijk tot de steden met hun corporaties van academisch en niet- academisch opgeleide geneeskundigen: de collegia en de gilden. Zij waakten over zowel opleiding als beroepsuitoe fening Deze corporaties pasten slecht in de nieuwe inzichten die op allerlei gebied naar voren kwamen naarmate de acht tiende eeuw ten einde liep. Op medisch gebied werkte J. P. Frank de gedachte, dat volksgezondheid algemene openba re zorg en toezicht eiste, uit in zijn in 1817 voltooide hoofdwerk „Medizini- sche Polizey". Na 1 795 was politiek ge zien het klimaat in Nederland gunstig om de plannen voor een algemene ge neeskundige staatsregeling te formule ren en uit te voeren. Dit laatste zou het werk worden van J. H. van der Palm, de „Agent van Nationale Opvoeding", en zijn medewerker J. van Heekeren. Belangrijk hierbij was dat het genees kundig toezicht kwam te berusten bij departementale commissies en dit toe zicht het hele departement ging omvat ten, wat vooral voor het platteland van grote betekenis was. In Zeeland vond de eerste vergadering van de departementale commissie op 20 oktober in Middelburg plaats. De veror deningen van 1801 hadden nog een voorlopig karakter en in 1804 kwam hiervoor een definitieve wetgeving in de plaats, de „Verordeningen omtrent het geneeskundig onderzoek en toevoor- zicht binnen de Bataafsche Republiek", die met enkele wijzigingen tot 1865 bleef bestaan2). Het doel van deze studie is tweeledig. Geprobeerd wordt de taken en werk zaamheden van de Zeeuwse commissie te volgen in de eerste acht jaren en de geneeskundige situatie voor een groot deel van het Zeeuwse platteland te schetsen. Dit betekent dat bepaalde ta ken slechts zijdelings ter sprake zullen komen. Een belangrijke vraag die aan de orde komt is of de bij veel auteurs waarte ne men tendens om de gezondheidswetge ving in de eerste helft van de 1 9e eeuw te minimaliseren en de betekenis ervan niet hoog aan te slaan wel gerechtvaar digd en juist is3). Dat de geneeskundige inspectie als on derdeel van het staatstoezicht op de volksgezondheid na 1988 uit Zeeland dreigt te verdwijnen was voor het onder zoek niet de aanleiding. Na het begin van de inleiding mag het standpunt van de schrijver in deze kwestie duidelijk zijn. Tijdens het werk kwamen de berichten over de dreigende opheffing als een ver rassing. Tot slot wil ik opmerken mij volkomen bewust te zijn van het complexe van de materie, waarin allerlei onderling afhan kelijke factoren van politieke, economi sche, sociale en culturele aard een eigen functie hebben; daarbij komt nog het ontbreken van een medische opleiding. Deze beperking realiseer ik mij volledig zonder het overigens eens te zijn met prof. dr. G. A. Lindeboom als hij stelt dat de historia medicinae alleen in medische faculteiten kan gedijen, of het moest zijn dat „medicinae" in zijn meest strikte zin is op te vatten4). Overzicht inhoud: 1. Instructies en uitvoering 1801- 1809. 1.1. Een terreinverkenning; 1801- 1804: taken en samenstelling. 1.2. De praktijk: examineren, toetsen, en controleren: 1801-1804. 1. Instructies en uitvoering 1801-1809. 7.7. Een terreinverkenning, 1801- 1804: taken en samenstelling. Er verkeren nogal wat auteurs in de ver onderstelling dat van toezicht door de partementale commissies pas vanaf 1804 sprake is geweest of zij wekken deze suggestie. Sommige vermelden zelfs geen eerder jaartal dan 1818. De reden hiervoor is onduidelijk. In Zeeland begonnen de werkzaamheden van de departementale commissie in ieder ge val in 1 801 6). De ontwikkeling was bespoedigd door een interessant verschijnsel. Toen gaan deweg bekend werd dat het staatsbe wind een landelijke algemene regeling in petto had, verhuisden opvallend veel medici naar het platteland. Zij verwacht ten in de steden strengere eisen van be kwaamheid. Ook waren er die met het oog op een nog toekomstig bestaan een voorkeur aan de dag legden voor een dorpje tussen de weilanden of de gol vende korenvelden, ver van de stad6). Dit leidde ertoe dat op 7 november 1 800 alle gemeentebesturen een schrijven kregen met de opdracht onbevoegden van welke aard ook te weren en een wa kend oog te houden op het uitschrijven en de verkoop van ondeugdelijke medi cijnen. Op 1 januari 1801 volgde het besluit om over te gaan tot het aanstel len van departementale commissies. Over de praktijkuitoefening ten platte- lande waren dagelijks klachten binnen gekomen. Het boven gesignaleerde verschijnsel is in zoverre interessant dat men eraan kan zien dat het platteland tot deze tijd geen noemenswaardige controle kende (wat een feit was) en dat heelmeesters of aspirant-heelmeesters er van uitgingen dat dit ook wel zo zou blijven (wat een vergissing bleek). Nu was het in die tijd moeilijk om te be palen wie buiten de stad wel bevoegd was en wie niet. In het gunstigste geval kregen de dorpsbewoners iemand in hun midden die een examenbrief van een chirurgijnsgilde of een bewijs van kunde van een gereputeerde acade misch geschoolde medicinae doctor kon overleggen. Meestal beperkte zich de procedure tot de formele aanstelling van

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 19