de departementale geneeskundige inspectie in zeeland en de
geneeskundige voorzieningen op het zeeuwse platteland
15
dragen. Wel ging dit probleem eerst na
1814 spelen (vóór die tijd lag ook hier de
nadruk op de controle en reorganisatie
in het onderwijzerscorps).
Uit het oog verloren was de medisch-hy-
giënische zorg niet15).
Op 20 oktober 1 801 kwam de departe
mentale commissie voor het eerst in
Middelburg in vergadering bijeen. Zij
was door Van der Palm voorgedragen en
benoemd door het Uitvoerend Bewind.
Departementaal bestuur en gemeente
zorgden voor vergaderruimte, vuur en
licht.
Het was een gezelschap van ongebrui
kelijke samenstelling. Voorzitter was A.
van Solingen, professor en doctor, niet
alleen in de medicijnen maar ook in filo
sofie; J. C. Baerts, medicinae doctor,
was secretaris en de heelmeester J. C.
de Marree ging over de penningen. Ver
der hadden in de commissie zitting twee
apothekers, S. de Koster en J. Schutters,
de bekende verloskundige J. de Puyt,
medicinae doctor, en, eveneens medici
nae doctor en tevens lector, B. Dobbe
laar de Wind; als achtste was de Middel
burgse geneesheer J. C. Ermerins be
noemd.
Er waren gerenommeerde geneesheren
onder. Fokker vermeldt vier van hen
(Van Solingen, Dobbelaar de Wind, De
Puyt, en Ermerins).
Deze samenstelling doorbrak die van de
gilden en collegia. Deze hadden elk
steeds slechts één tak van geneeskunde
vertegenwoordigd.
Cannegieter, die het belang van de de-
partementsgewijze vorm van toezicht
voor het platteland onderstreept, ziet in
de gemengde samenstelling ook het
voordeel dat in de steden de afzonderlij
ke groepen medici tot samenwerking
konden worden gebracht toen er naast
departementale ook plaatselijke com
missies voor de steden in het leven wer
den geroepen Maar er was meer.
In de instructie was bepaald dat dorps
heelmeesters voortaan ook examen
moesten doen in „de eerste behandeling
der meest voorkomende inwendige he
vige ziekten en de hulp in haastige en
gevaarlijke voorvallen en de eerste be
ginselen tenminste der artzenijmeng-
kunde"18). Dit was een verbetering.
Apothekers waren uitsluitend in steden
gevestigd evenals, op een hoge uitzon
dering na, de medicinae doctores. De
chirurgijns op het land moesten veel zelf
doen en oefenden niet zelden ook een
verloskundige praktijk uit als vroed-
meester.
In de regel waren in de dorpen te vinden:
chirurgijns, chirurgijn-vroedmeesters,
of vroedvrouwen. Moesten deze worden
getoetst of geëxamineerd, dan was een
gemengde commissie veel praktischer
dan de vroegere afzonderlijke collegia
en gilden.
1.2. De praktijk: examineren, toetsen, en
controleren: 1801 -1804.
Met het opstellen van exameneisen en
toetsingsnormen kan de commissie wei
nig moeite hebben gehad, omdat de mo
dellen van de oude corporaties slechts
hoefden te worden uitgebreid en aange
past. Uniformiteit was gewenst en het
was de Zeeuwse commissie die zich la
ter, in 1 804, tot de andere departemen
tale commissies zou richten met voor
stellen om te komen tot een landelijke
regeling l9). Maar voorlopig was er aan
de grote diversiteit in toelatingsnormen
binnen het departement een einde geko
men. Ook het examenrecht van de colle-