LANDSCHAP EN MACHT
ENKELE GEDACHTEN OVER HET WALCHERSE LANDSCHAP A P. de Klerk
Graag wil ik enkele ogenblikken uw aan
dacht vragen bij deze feestelijke gele
genheid: het verschijnen, voor het eerst,
van een aan Walcheren gewijd jaarboek
„Walacria". Een uitgave die we evenwel
niet als jaarboek, maar als kroniek beti
teld hebben. Een echt Zeeuwse aandui
ding, naar het mij voorkomt. Onze
Schouwse collega's in de vorm van de
Vereniging Stad en Lande van Schou-
wen-Duiveland presenteren dit jaar al
weer hun twaalfde „Kroniek van het land
van de zeemeermin". En de geschied
schrijving van ons gewest kan bogen op
beroemde kronieken als die van Jan
Jansse van Reigersberg uit 1 551en die
van Mattheus Smallegange, uitgegeven
in de jaren 1 700-1 704. Maar het meest
Zeeuws is natuurlijk toch de achterlig
gende gedachte, die zeker op een dag
als vandaag, vrijdag de dertiende, niet
onuitgesproken kan blijven. De aandui
ding jaarboek suggereert frequente,
zelfs jaarlijkse verschijning. En het is nog
maar de vraag of we dat wel aankunnen,
of we die pretentie wel kunnen waarma
ken
Bij de redactie van deze kroniek zijn der
gelijke overwegingen echter geen ge
meengoed. Zij ziet in de naamgeving van
deze uitgave liever een uitdaging! En zij
is van de kwaliteit van deze eersteling in
elk geval zo overtuigd, dat zij met een
gerust hart u uitgerekend vandaag het
resultaat wil tonen en aanbieden.
Maar voor het zover is, wil ik namens die
redactie allereerst wat zeggen over dat
resultaat, dus over de inhoud van deze
nieuwe kroniek. Vervolgens zal ik nog
enkele woorden wijden aan een thema
dat u misschien niet onmiddellijk ver
wacht, maar dat vandaag toch eigenlijk
zeer voor de hand ligt, namelijk de rela
tie landschap en macht. De inhoud van
deze eerste kroniek èn de verheugende
aanwezigheid van zoveel genodigden in
de persoon van gemeentebestuurders
brachten mij bijna vanzelfsprekend op
dit thema.
Onze woon- en werkomgeving, in feite
niets anders dan het „heem" van een
heemkundige kring als de onze, veran
dert. leder kan dat vrijwel dagelijks met
eigen ogen constateren. Meestal gaat
het om kleine veranderingen: een mar
kante, oude boom wordt gerooid; een
zwarte, gepotdekselde boerenschuur
maakt plaats voor een golfplaten con
structie. Maar in combinatie en over een
langere periode opgeteld, betekenen
dergelijke veranderingen vaak een aan
slag op de herkenbaarheid, en daardoor
een verarming van ons leefmilieu. Aan
invloed op die ontwikkelingen ontbreekt
het de meesten onzer veelal. Zeker geldt
dat voor grootschalige en ingrijpende
wijzigingen: het op Deltahoogte bren
gen van de Westkappelse zeedijk; de
voorgenomen aanleg van de Dammen-
route over Walcheren. Een gevoel van
machteloosheid is de begrijpelijke reak-
tie op dit soort veranderingen.
De grootste verandering tot nu toe in de
ze eeuw, onvermijdelijk geworden na de
trieste inundatie van ons eiland in de ja
ren 1 944/45, was ontegenzeggelijk de
naoorlogse herverkaveling. De bijzon
dere omstandigheden van die dagen
noopten tot een snelle en slagvaardige
aanpak. De voorbereiding lag zelfs in
handen van een werkgroep die voortva
rendheid in haar naam tot uiting liet ko
men: „Ten einde te accentueeren dat de
Duidelijke verschillen tussen oud en nieuw land! Topografische kaart, uitgave 1912. Schaal 1 25000.