landschap en macht, enkele gedachten over het walcherse landschap
24
Omgeving Middelburg 1912 (Topografische kaart).
Langs de begraafplaats ten oosten van Middelburg liep een „steenen voetpad" (Arnemuidse voetpad).
Grootgrondbezit domineerde, en dat be
tekende dat de meeste beslissingen ten
aanzien van het landschappelijk wel en
wee in het algemeen werden genomen
in de steden, niet op de boerderijen.
Langlopende pachtrelaties domineer
den in die tijd, en hadden een sterk con
serverende invloed. Nog tot ver in de ze
ventiende eeuw werden de marginale
poelgebieden landschappelijk uitgebuit
door moernering, waarbij veen onder de
klei vandaan werd gegraven.
Maaivelddaling was het gevolg. In land
bouwkundig opzicht was dat natuurlijk
funest. Maar ook de kwalijke waterstaat
kundige gevolgen deerden de buiten-
plaatsbezitters, de machtigste groep,
niet. Betere ontwatering van de poelen
zou namelijk hun akkerland en hun tui
nen op de hoge kreekruggen onaan
vaardbaar doen verdrogen, en daarom
hielden zij dergelijke plannen tegen.
Stiefmoederlijke behandeling en lage
opbrengsten van het graslandareaal in
de poelen vormden dus de keerzijde van
de medaille. Pas in 1 929, met de komst
van een eerste gemaal, veranderde dit
alles wezenlijk. Tot dan toe bestond er
een scherpe landschappelijke tegenstel
ling tussen ruggen en poelen op het ei
land. Een tegenstelling die lange tijd ook
samenviel met een economische, een
sociale en een politieke tweedeling. Een
kwestie van macht!5).
De juiste verstaander heeft begrepen
dat ik bewust wat heb gechargeerd. Je
kunt, en ik ben dat eerlijk gezegd méér
gewend, natuurlijk ook in heel andere
termen over het Walcherse landschap
spreken. Toch leek het me goed deze be
naderingswijze ook eens even te volgen.
In elk geval leert het voorgaande dat we
het verleden in relatie tot het landschap
zeker niet moeten idealiseren. Hans
Warren en anderen mogen dan vinden
dat het vooroorlogse Walcheren iets
had van een noordelijk paradijs6), de so
ciale en economische omstandigheden
waren er voor het grootste deel van de
bevolking allerminst paradijselijk.
Het voordeel van enig historisch besef is
ook dat het leert relativeren. Zo is het
goed te beseffen dat bezorgdheid om
het Walcherse landschap niet iets is
van vandaag, of van gisteren. Het was er
ook al eergisteren. In de Franse tijd, met
het verval van de buitenplaatsen, ging
het snel bergafwaarts met het Walcher
se landschapsschoon. Veel gebouwen
werden gesloopt, het bos op de buiten
plaatsen werd gerooid, en omgezet in
akkerland.
Ook in het begin van deze eeuw was er
een gerede aanleiding tot bezorgdheid.
Sommigen vergeleken toen de kaalheid
van het eiland met de vroegere bomen-
rijkdom7). Huizinga, niet onbekend met
Walcheren, had het in 1911 over de
„sloopings-woede" die landschappen
als Walcheren bedreigde8). Vooral het
verminderde bosareaal bracht sommi
gen tot verontrusting. En ook toen was
men snel met het aanwijzen van de
schuldige. In 1916 kunnen we lezen
over de Walcherse boer die de slanke
abelen overal uitroeit. Hij „maakt het
land ieder jaar armer aan natuurschoon,
helpt krachtig mede Walcheren te meta-
morphoseeren van een lustwarande in
een troostelooze kleiwoestijn" 9). Ter ge
ruststelling: de schuldigen werden ook
in geheel andere kring aangewezen. Na
mens de vereniging Nehalennia „tot
Instandhouding en bevordering van
Walcheren's Natuur- en Stedenschoon"
werd in 1913 de stelling verkondigd:
„Niet alleen uit aesthetisch-, doch ook
uit moreel oogpunt verdient de bevorde
ring van het vreemdelingenverkeer af
keuring" l0). Te uwer informatie: van de
ze vereniging maakten onder anderen
deel uit Domburgs burgemeester Van
Voorthuijsen, en later zijn Vlissingse col
lega Van Woelderen. Er is sindsdien veel
veranderd, ook in het denken van Wal
cherse burgemeesters
Dan nu een enkel woord over het heden,
en zelfs over de toekomst van het land
schap. Heemkunde beperkt zich zeker
niet tot het verleden. Toch, wanneer het
om onze hedendaagse leefomgeving
gaat, laat men het in het algemeen snel
afweten. Aan de ene kant laat men het
denken over aan bestuurders en hun
ambtenaren. En aan de andere kant zien
we in Zeeland al gauw de neiging het-
méédenken, inspraak heet dat tegen
woordig, over te laten aan actiegroepen.
En een actiegroep, dat zijn we hier in de
ze provincie niet zo graag. Al in de
oprichtingsvergadering van de Heem
kundige Kring Walcheren, in 1971,
werd zeer terughoudend gereageerd op
een voorstel, om waar nodig als kring te
ageren tegen aantasting van „karakte
ristieke schoonheden van Walcheren
zowel op natuurlijk als op cultureel ge
bied". Ir. J. Loeff was de indiener van dit
voorstel1Bij mijn weten staat een der
gelijke doelstelling alleen hoog in het
vaandel van onze Schouwse zustervere-