één van de kinderen uit mijn klas!
33
kruiwagentje op en ging van start. „Ho,
Piet wacht even tot ik gefloten heb!!!"
Pietje hoorde niets en stoof over het
veld, het balletje was er al afgerold en de
meester holde hem na en riep: „Ho, Piet,
wacht even, stoppenhet ballet
je!!!!!" De meester lachte zich naar,
evenals de vele toeschouwers die langs
de kant stonden. Zij vuurden Pietje nog
aan en riepen: „Toe maar Pietje, zet um
op joeng!" Piet hoorde niets en rende
maar door naar het eind van de baan,
keerde en kwam hijgend en blazend te
rug bij de start met zijn kruiwagentje
maar... zonder tennisbal. Hij zette het
kruiwagentje neer en zei: „Ziezo, 'k ebbe
vast wè een priesje!" Hij zette de klep
van zijn petje weer naar voren en was
heel tevreden over zijn prestatie. Ik had
het niet meer, ik moest zo vreselijk la
chen om dat joch en de toeschouwers
met mij. Daar kwam de meester met het
balletje, ook hijgend en blazend maar
vooral lachend. „Ik was eerst meester",
zei Pietje en hij straalde. „Ja Piet, jij was
eerst". De stemming zat er toen wel in.
De bakker zei nog tegen Pietje: „Gie kan
een bitje rennen, joeng, gie eit gewon
nen." Pietje lachte, hij was de held van
het veld! De gehele dag was het feest, 's
Middags en 's avonds was het feest voor
de ouderen, ook op het sportveld. Nooit
had ik zo'n dorpsfeest meegemaakt, ie
dereen deed mee, ook de dokter, de do
minee, de burgemeester, de secre
tarisiedereen en gezellig dat het
was!!!!!
Pietje bleef trouw naar school komen en
deed werkelijk zijn best. Hij maakte goe
de vorderingen, maar een uitblinker
werd hij niet, ondanks het feit dat hij nu
voor het tweede jaar in de eerste klas zat.
Pietje keek vaak verlangend door het
raam, vooral als het mooi weer was.
Vaak vroeg hij: „Gaöt de schöale nog nie
uut?" of „Juffrouw, is 't nog gin tied?".
Pietje liep veel en lang op straat, soms
heel laat nog. Hij ging veel met grotere
jongens om, daar leerde hij niet veel
goeds van en Pietje deed alles wat die
jongens hem vroegen. Op een zomer
avond fietste ik over de dijk, de dijk waar
Pietje woonde. Voor me reed de oude
Kobus, een man uit het dorp. Opeens zag
ik Kobus vallen met zijn fiets; ik ging er
naartoe om te helpen. Toen zag ik Pietje
op zijn buik in het gras liggen met een
dikke stok in zijn hand. Hij stond op en
lachte een beetje onzeker; een stel grote
jongens gingen er van door. Ik voelde
dat hier iets mis was en vroeg aan Piet
wat hij hier deed. „Ah, 'k ebbe een stok
tussen de „spêêken" van Kobus z'n fiets
gestoken en toen viel ie op z'n
„bakkus"maorda doe'k nie bi joe
ör." „O Piet wat stout en gemeen, Kobus
zal zich wel pijn gedaan hebben en hij
had ook wel een been kunnen breken".
„Wel neeje, zie Pietje, Kobus vloekte alli-
nig maör". Gelukkig had de oude man
niets. De volgende morgen besprak ik
het gebeurde met de gehele klas en ik
spaarde Pietje daarbij niet. Eén van de
kinderen zei: „Kobus a wè döad kunne
zien?" Piet voelde heel goed dat ik boos
op hem was en weinig notitie van hem
nam. Dat vond hij helemaal niet leuk,
daarom zei hij: „Juffrouw ik a best döad
kunne zien; 'k bin a drie keer goppereerd
in me neusje." Dat zei hij zo ernstig en
toch zo kinderlijk. O, Pietje, Pietje toch,
ik kan niet langer boos op je zijn. Hij
merkte dat ik niet mer boos was; hij
lachte „breed" naar me en zei: „Da wis
gie nie
Het was nu volop zomer en erg warm.
Bloedheet was het in de klas. Er waren
geen zonneschermen, alleen maar een
paar dunne overgordijnen, die veel te
smal waren en niet de minste bescher
ming tegen de felle zon boden. In de
gang was het heerlijk koel. Ik zette de
deur naar de gang wel eens open, maar
dat mocht niet van het schoolhoofd. Een
kraan was er ook niet in de klas, wel één
in de gang; om beurten liet ik de kinde
ren drinken en liet dan de deur op een
kier staan. De school begon 's middags
om 1 uur en ging om 3uuruit. Om 1 uur
waren de kinderen binnen; het was zo
heet in de klas dat ik het maar wat kalm
aan zou doen die middag. „Héé, Pietje is
er niet! Weten jullie waar hij is, heeft ie
mand hem gezien?" Niemand had hem
gezien, hij was niet op het schoolplein
geweest. Nou, misschien komt hij nog
wel; maar om halftweegeen Pietje; 2 uur
nog geen Pietje, om kwart over twee
ging de deur voorzichtig open en Piet
stapte binnen. „Goeien dag", zei hij, „ier
bin'k". „Ja dat zie ik, hoe kom je zo laat?"
„Uhuh de klokke stoeng achter".
Nee Piet dat is niet waar. „Ah oe wête gie
dat?" „Dat zie ik aan je gezicht, jij jokt,
eerlijk de waarheid zeggen Piet, dan ben
ik niet boos". „Enne 'k moe nie schöale
bluve enne gie stekt me nie in 't köalen-
kot?" „Nee Piet jij moet eerlijk de waar
heid zeggen, dan moet jij niet in het ko
lenhok en niet school blijven". Pietje
zuchtte en zei Uh wulder én zoa
laöte gêêten". „Nee, Piet dat is ook niet
waar". „Neje", zei Pietje, „da's ok gin
waör". Zeg toch eerlijk de waarheid Piet.
Hij keek me aan, maar vertrouwde het
nog steeds niet. ,,'k Moe gin schöale blu
ve en gie stek me nie in 't koalen-
kot??" „Eerlijk niet Piet". Ik legde mijn
handen op zijn schoudertjes en keek
hem aan. Hij beefde en keek echt ang
stig of... verbeelde ik me dat?? „Toe
Pietje zeg het me maar". Even aarzelde
hij nog maar toen zei hij: ,,'k bin een glas-
je bier wiste drienken bie Saam Masclee,
'k ad hodse gröaten dust". „Maar Piet, jij
drinkt toch geen bier??" „Ja, dawè öor",
zei hij, „da lust ik een bitje gern, gie
nie??" „Nee, Pietje ik lust geen bier".
„Ah, da kan nog", zei Piet, „enne Saam ei
een brave vrouwe, z'eit er een bitje suker
vor me ingedaön enneik moe nie
schöale bluve en nie in 't köalenkot!"
Hij stak een smoezelig vingertje naar me
uit en keek me onzeker aan. „Nee. Piet jij
moet niet in het kolenhok en ook niet
school blijven, want jij hebt eerlijk de
waarheid gezegd". Pietje stond als aan
de grond genageld, hij vertrouwde het
nog niet helemaal; hij bleef me maar
aankijken. Toen streek ik hem over zijn
kuifje en zei: „Ga maar naar je plaats
Piet". Toen geloofde hij het, hij lachte en
zijn ogen straalden en zei uit de grond
van zijn hartje: „Gie bin een hodse brave
juff rouw, 'k ouwe stik vele van joe". Toen
om 3 uur de school uitging keek hij weer
wat onzeker, zou het wel waar zijn??? Ik
knikte naar hem en zei: „Kom Piet, we
gaan naar huis".
Het ging steeds beter met Pietje op
school, maar zijn grappen en vrolijkheid
had hij niet verloren, gelukkig. Helaas is
Pietje niet meer zo lang bij me gebleven;
hij verhuisde naar een ander dorp in
West Zeeuwsch-Vlaanderen. Ik vond
het echt jammer dat hij weg ging, hij was
een leuk jongetje, vaak lastig, maar ook
heel erg lief. Hij miste zijn vader en zijn
moeder had niet veel tijd voor hem. Bij
het weggaan zie hij: „Gie ga me toch wè
een kaartje stieren???" Twee keer heb ik
Pietje gezien, een keer in Breskens, bij
de boot en een keer in Oostburg in het
Ledeltheater, waar een voorstelling voor