OVER BOEKEN Andreas Oosthoek. Andreas Oosthoek. De bladen terug. Meulenhoff, Amsterdam, 1987. Prijs f 24,50. Zoals iedereen zijn eigen werkelijkheid heeft, zo heeft iedereen zijn eigen poë zie. Dichten is, net als denken, onder meer het (her)scheppen van een werke lijkheid. In die zin maakt een goed gedicht de le zer zo niet tot dichter, dan in elk geval tot denker: hij zal zijn eigen werkelijkheid in de door de dichter gecreëerde ruimte (kunnen) invullen. Waaraan moet een gedicht voldoen om dat te bereiken? In de eerste plaats aan ontroering, denk ik. Een ontroering van de maker, die meer ontroering bij meer lezers teweeg zal brengen naar mate zij, evenzeer aan wezig, minder in woorden is uitgedrukt. De eigen ontroering moet in mijn ogen de leidraad voor een poëzie-criticus zijn. Alleen over de technische aspecten van een gedicht kan hij daarbuiten treden en dat maar ten dele, vorm en inhoud gaan immers in elkaar over. Anders gezegd, als een gedicht qua vorm en inhoud geen eenheid vormt, dan staat dat ontroering in de weg. Ik vind De bladen terug van Andreas Oosthoek een mooie bundel, niet altijd een even goede, maar zeker zo af en toe een ontroerende. De bladen terug bevat een keuze uit tus sen 1 959 en 1 986 geschreven gedich ten, niet chronologisch maarthematisch ingedeeld, met als belangrijkste thema's het Zeeland van Oosthoeks jeugd en de herinnering aan een gestorven jongen. Weemoed verbindt beide: Oosthoek uit die weemoed in een stijl die ik, na lang nadenken, een melodieuze, strakke ba rokstijl noem en die ik zeer toepasselijk acht. Niet alleen daarom vind ik de bundel mooi. Ook, om maar een voorbeeld te noemen, omdat Oosthoek bij een dood en mager duinkonijn nog een opgewekt wit staartje waarneemt en omdat hij be seft dat er verschil is in water, bovenal in wind. Niet goed vind ik de gedichten die on danks mooie woorden, slechts anecdote zijn; of een gedicht als La fête continue, een poging tot ironie die in mijn ogen volledig mislukt. Zomer met Betje daarentegen, in som mige opzichten even onzinnig, combi neert een lichte ironie met verlangen naar iets onbestemds, naar wat terug bladeren moet brengen. De anecdote voorbij. Zomer met Betje Elke ochtend kom ik Betje Wolff tegen. Ze is klein en rond, draagt een pothoedje en is getrouwd met een dominee uit de gedemilitariseerde zóne We stappen samen op de bus en rijden tot aan zee. Daar staan we dan uren te staren in de oneindigheid met madame Charrière op zak. Xa vie est Belle' besluit Betje trouw en we eten voorzichtig een ijsje. De dichter stelt zich, in de hele bundel, kwetsbaar op en dat neemt mij voor hem in. Daarmee heb je evenwel nog geen goe de poëzie. Dat Andreas Oosthoek goede poëzie kan schrijven, blijkt voor mij on der meer uit Nehalennia, Waarom Daar om en St Ouen - de aardse Zeeuw met zijn bovenaardse hunkering, de vraag die geen antwoord nodig heeft, de anec dote waar het niet om gaat, de ruimte die het biedt, de ruimte die het mij biedt. Dit brengt mij, zoals wel vaker, bijna on vermijdelijk naar Vestdijks glanzende kiemcel, het vonkje verwachting dat nog alle kanten op kan, onder meer die van het gedicht zelf. Mede denkend aan dichters als Hans Warren en J. C. van Schagen sluit ik het boekje. Deze bundel is zoals ik de Zeeu wen heb leren kennen, aards en bevlo gen, een tikje exotisch („Het zand van alle werelden dat aan de randen van dit eiland kleeft") en met een gezamelijke werkelijkheid in het besef van een steeds kerend getij; alleen al daarom, wat mij betreft, het aanschaffen waard. F. v. V. Nehalennia Wind over dit warme blote eiland dat de dag tussen zijn duinen klemt. Op elk kruispunt een ritselende godin die tussen de bunkers haar tempel zoekt en, over de rand, een helse plezierboot vol bruine duikers loslaat op haar gouden beeld. 's Nachts is ze plotseling overal, al spreekt de mensheid vasthoudend en verbitterd over windkracht zeven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 41