DE LANGE WEG VAN LENS TOT TELESCOOP Marjolein Degenaar I. Inleiding De gedaanten die de wetenschap in de loop der eeuwen heeft aangenomen zijn behalve door theoretische concepties in grote mate bepaald door de uitvinding van diverse instrumenten. Met name de telescoop en de microscoop (die op een voudige wijze uit de telescoop ontwik keld is) hebben een belangrijke rol ge speeld in de groei van onze kennis; zij hebben het menselijk blikveld zowel in de richting van het oneindig grote als in de richting van het onvoorstelbaar klei ne verruimd. De telescoop is in principe een simpel in strument; in zijn eenvoudigste vorm is het een samenstel van twee lenzen die door een koker of iets dergelijks bijeen worden gehouden. Maar ondanks het feit dat lenzen in de vorm van brillegla- zen al rond 1300 voorhanden waren, duurde het tot ongeveer 1 600 alvorens de eerste telescopen het daglicht zagen. Reeds in de zeventiende eeuw verbaas de de vermaarde Christiaan Huygens zich erover dat de uitvinding van de te lescoop zo lang op zich had laten wach ten, en tot in onze eeuw hebben diverse historici met meer of minder succes ge probeerd om oorzaken van deze „vertra ging" aan te dragen.In dit artikel zul len we een poging doen om te bepalen wat het aannemelijkste standpunt in de ze kwestie is. II. De officiële uitvinding van de telescoop Aan het begin van de zeventiende eeuw verspreidde het nieuws over de uitvin ding van de verrekijker zich als een lo pend vuurtje door Europa. Zo schreef de astronoom Galileo Galilei in 1 609 in zijn spraakmakende Sidereus nuncius dat hem ter ore was gekomen dat een of an dere Hollander een instrument had ont worpen waarmee verafgelegen objecten als dichtbij gezien konden worden. De vraag wie deze Hollander was heeft se dertdien veler pennen beroerd. In de halve eeuw die na de bekendwor ding van de uitvinding verstreek werden drie serieuze kandidaten naar voren ge bracht: twee brillenmakers uit Middel burg, namelijk Sacharias Janssen en Hans Lipperhey, en Jacob Metius uit Alkmaar.2) Zij hadden elk hun pleitbe zorgers die hun naam niet in de vergetel heid wilden laten raken. Adriaen Metius (de broer van Jacob en professor in de wiskunde en astronomie aan de univer siteit van Franeker) eiste de uitvinding van de telescoop in diverse publicaties voor zijn broer op. René Descartes volg de Adriaen Metius in dezen en ver spreidde diens opvatting middels zijn Dioptrice (1637) onder een groter pu bliek.3) Anderen waren echter van mening dat de uitvinding niet in Alkmaar, maar in Middelburg moest zijn gedaan. Daar was immers sedert 1 581 een bloeiende glasindustrie gevestigd die over de no dige kennis en bekwaamheid op het ge bied van de glasslijperij beschikte. De naam van de Middelburgse brillenmaker Lipperhey werd onder andere door Giro- lamo Sirtori in zijn Telescopium: sive ars perficiendi(1 61 8) genoemd als mogelij ke uitvinder van de telescoop, maar Sir tori vermeldde tevens dat Lipperhey de kunst waarschijnlijk had afgekeken van een klant die een aantal lenzen had be steld. Schyrlaeus de Rheita simplificeer de Sirtori's mededelingen en beschouw de Lipperhey als de uitvinder van de te lescoop. Pierre Borel (de lijfarts van LodewijkXIV, die zich voor de geschiedenis van de verrekijker interesseerde) publiceerde in 1656 een boek dat over de uitvinding van de telescoop handelt. In dit werk, De vero te/escopii inventore, wees hij Jans sen aan als de uitvinder van de teles coop. Hij deed dit onder meer op basis van informatie die hij verkregen had van Willem Boreel, een oud speelkameraad je van Sacharias Janssen. Omdat het boek van Borel naast enkele tegenstrij digheden ook redelijke argumenten aandroeg om de prioriteitskwestie in het voordeel van Janssen te beslechten, hel de men er sedertdien in het algemeen toe over om Janssen als uitvinder van de telescoop te beschouwen. In 1906 verscheen De uitvinding der verrekijkers van Cornelis de Waard dat nieuw licht op de controverse wierp op grond van bekende en tot dan toe nog onbekende documenten. Het blijkt dat de Gecommitteerde Raden van de Sta ten van Zeeland op 25 september 1 608 een brief hebben geschreven aan een Zeeuwse afgevaardigde van de Staten Generaal in Den Haag. In deze brief wordt melding gemaakt van een of an der persoon „die verclaert seeckere con- ste te hebben daer mede men seer verre alle dingen can sien al oft die naer by waeren by middel van gesichten van gla- sen".4) Of de betreffende persoon, die klaarblijkelijk een verrekijker uitgevon den had, Sacharias Janssen was, zoals wel gesuggereerd is, is niet duidelijk. Een week later, op 2 oktober, zo kan men in de notulen van de Staten Generaal le zen, heeft Hans Lipperhey een „seecker instrument om verre te sien" aan de he ren van de Staten laten zien en octrooi op dit instrument aangevraagd. Lipper hey werd verzocht om binnen een jaar zes binoculaire instrumenten te maken en daarbij kwarts in plaats van glas te gebruiken, maar hem werd geen octrooi verleend. De reden hiervoor was dat men meende dat het niet moeilijk was om het instrument na te maken en dat de kunst dus niet geheim kon worden ge houden.5) Uit de notulen van de Gecommitteerde Raden van 14 oktober 1 608 blijktvoorts dat een onbekend persoon (naar De Waard aanneemt Janssen) ook octrooi op een verrekijker aanvroeg. En op on geveer 1 5 oktober verzocht Jacob Me tius uit Alkmaar als derde aan de Staten Generaal om octrooi te verlenen op zijn uitvinding waar hij al twee jaar aan ge- De vroegst afgebeelde brildrager. Portret van kardi naal Hugo van Saint Cher op een fresco van 1 352.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 12