de lange weg van lens tot telescoop
56
Initiaal uit handschrift midden 15e eeuw met brildrager.
tura/es staat in ieder geval wel dat „alles
wat door water wordt gezien veel groter
is. Letters hoe klein en vaag ook, lijken
groter en duidelijker wanneer ze door
een met water gevulde glazen bol gezien
worden".I0) Vergrotende lenzen beston
den, voor zover wij weten, nog niet en
het idee dat Nero een monocle droeg is
waarschijnlijk een verdichtsel. De sma
ragd waarmee hij volgens Plinius' Histo-
ria natura/is de spelen van de gladiato
ren bekeek heeft hij vermoedelijk ge
bruikt als hulpmiddel tegen het zonlicht
en niet als lens. Een aanwijzing dat er in
de oudheid geen brillen bestonden kan
worden gevonden in een brief van Cice
ro aan zijn vriend Titus Pomponius Atti-
cus waarin hij schreef dat zijn gezichts
vermogen zo sterk was afgenomen dat
hij zich moest laten voorlezen door een
slaaf. Zouden er toentertijd hulpmidde
len voor slechtzienden zijn geweest dan
zou hij dat zeker hebben vermeld.
Terwijl de wetten van de terugkaatsing
al eerder bekend waren bij de Egyptena-
ren en de Grieken maakte Cleomedes in
de eerste eeuw na Christus een begin
met de studie van de breking van licht.
Ptolemeus (ca. 100-178) zette deze
voort en hij was de eerste die invals- en
brekingshoeken opmat en een kwantita
tieve brekingswet opstelde (die later
door Snellius en Descartes zou worden
verbeterd). DeGrieken kenden het effect
van breking aan het oppervlak van glas
of water overigens alleen aan de aard
van het medium toe zonder daarin de
geometrische vorm van het medium te
betrekken. Dit is waarschijnlijk één van
de redenen waarom zij geen theorie van
optische instrumenten hadden.
Veel Griekse geschriften op het gebied
van de optica werden in de loop van de
negende eeuw in het Arabisch vertaald
en vonden hun weg op Islamitische bo
dem. De veelzijdige Arabische geleerde
Alhazen (de gelatiniseerde versie van
Abu 'Ali al-Hasan ibn al-Hasan ibn al-
Haytham, 965-1039) maakte als eerste
een studie van breking door gekromde
oppervlakken door Ptolemeus' regels
voor platte vlakken toe te passen op bol-
segmenten. Bovendien omschreef hij de
vergrotende werking van planconvexe
(platbolle) stukken glas: wanneer men
een voorwerp dicht tegen het platte
oppervlak van een glazen bolsegment
houdt en met het oog door de bolle zijde
kijkt, dan zal dat voorwerp groter lijken.
Het schijnt dat Alhazen dit verschijnsel
voornamelijk theoretisch heeft be
schouwd; hij schreef namelijk dat objec
ten die zich achter verschillende vormen
glas en doorzichtige stenen bevinden
zelden worden gezien en dat we ons
daarom niet bezig moeten houden met
wat in zulke ongewone waarnemingen
gebeurt.1
Met de twaalfde- en dertiende-eeuwse
vloed van vertalingen uit het Arabisch en
Grieks naar het Latijn bereikten Alha-
zens geschriften het Westen. Optische
theorieën waren hier, zij het ternauwer
nood, in leven gehouden door de ency
clopedische traditie van de vroege mid
deleeuwen, en de Latijnse vertalingen
van optische werken vonden gretig af
trek. Men kan zelfs zeggen dat door toe
doen van met name Robert Grosseteste
(1 168-1253) en Roger Bacon (1214-
1294) een herleving van optische stu
dies plaatsvond. Volgens Grosseteste
kon de ware aard van de materiële wer
kelijkheid, van het kenvermogen en zelfs
van God door de studie van het licht ont
huld worden. De optica, nauwkeuriger
gezegd de geometrische optica, werd
aldus een noodzakelijk onderzoeksge
bied en vormde de kern van de gehele
natuurfilosofie.
Het belangrijkste onderwerp binnen
Grossetestes optica was breking. Net als
Alhazen (wiens werk hij overigens nog
niet kende) gebruikte hij Ptolemeus' op
vattingen over breking aan platte op
pervlakken om een verklaring te geven
van de breking van licht door bolle
brandglazen. In De iride, zijn werk over
de regenboog, toonde hij op geometri
sche gronden aan dat een doorzichtig
voorwerp dat een bepaalde vorm en
grootte heeft en dat tussen de waarne
mer en het waar te nemen object staat,
dit object kan vergroten. Grosseteste
voorzag het enorme nut dat dergelijke
doorzichtige voorwerpen kunnen heb
ben. Hij liet zien „hoe we dingen die zeer
ver weg zijn als zeer nabij kunnen zien,
en grotere nabije objecten zeer klein; en
hoe we kleine dingen die op een afstand
zijn geplaatst elke gewenste grootte
kunnen laten krijgen, zodat het voor ons
mogelijk zal zijn om de kleinste letters