de lange weg van lens tot telescoop
58
Een schriftgeleerde op afbeelding van de twaalfjarige Christus in de tempel door Dürer, circa 1500.
de hulp van jongere collegae. Door het
bezit van een bril konden zij tot in lengte
van dagen zelf met de neus in de boeken
blijven zitten. Juist doordat geletterden
en andere vooraanstaande personen een
bril droegen, werden brillen een teken
van wijsheid, macht en rijkdom. In de
veertiende en vijftiende eeuw zijn dan
ook diverse afbeeldingen gemaakt
waarop heiligen en andere aanzienlijke
personen, zoals Pythagoras, Petrus,
Paulus en zelfs het kindeke Jezus, met
een bril getooid zijn. De oudst bekende
afbeelding van een bril betreft een schil
derij van Thomasso de Modena uit 1 352
waarop Hugo van St. Cher (die overigens
al vóór de uitvinding van de bril gestor
ven was) een bril draagt.21)
Al werden brillen dan als statussymbool
beschouwd, in het begin waren zij verre
van volmaakt. Met name de kwaliteit van
het glas en de draagbaarheid van de bril
lieten veel te wensen over. Vandaar dat
iemand als Petrarca bekende dat hij tot
zijn ongenoegen zijn toevlucht tot een
bril moest nemen toen zijn gezichtsver
mogen hem op latere leeftijd in de steek
liet. Hoewel de glas- en kristalindustrie
met name in Venetië op een hoog niveau
stond beheerste men niet de kunst om
dunne, heldere schijfjes beryl of glas te
slijpen. De lenzen waren in het algemeen
dan ook onregelmatig en met luchtbel
letjes verontreinigd. En omdat theorieën
over de werking van lenzen en over de
oorzaken van een slecht gezichtsvermo
gen ontbraken, kon men slechts op goed
geluk glazen van een bepaalde sterkte
slijpen. Pas in de zeventiende eeuw lukte
het, onder druk van de behoefte aan
sterke en heldere lenzen voor telesco
pen, om goede lenzen te maken.
De problemen met de bevestiging van
de lenzen aan het hoofd waren niet klei
ner dan die met de lenzen zelf. Eerst
hield men de (enkelvoudige) oogglazen
altijd met de hand vast. Al spoedig wer
den twee in een houten, koperen of ijze
ren montuur gevatte glazen aan elkaar
geklonken, maar ook dan moest men ze
nog met de hand vasthouden of behoed
zaam op de neus balanceren om ze niet
op de grond te laten vallen. Ze konden
daarom nooit lange tijd achtereen ge
dragen worden; alleen wanneer men iets
van nabij wilde bestuderen hield men ze
voor de ogen. Pas inde achttiende eeuw,
350 jaar na de uitvinding van de bril,
werd door de Engelse brillenmaker Ed
ward Scarlett eindelijk een middel ge
vonden om brillen op een handige ma
nier te dragen. Scarlett monteerde aan
de zijkant van de brilleglazen twee staaf
jes, veren genoemd, die van grote ringen
waren voorzien. Men kon deze veren ge
makkelijk tegen de slapen van het hoofd
klemmen en eventueel onder een pruik
wegwerken. Bijna alle brillen die nu nog
gedragen worden zijn op het principe
van scharnierende veren van deze sla
pen- of pruikenbrillen gebaseerd.
De eerste brillen waren alleen voor ver
ziende personen geschikt en pas halver
wege de vijftiende eeuw werden holle
(moeilijker te slijpen) lenzen uitgevon
den zodat ook jongere, bijziende perso
nen in staat werden gesteld de wereld
scherp te zien.22) Door de uitvinding van
de boekdrukkunst, die in dezelfde tijd
plaatsvond, gingen steeds meer mensen
boeken lezen, kregen ze slechtere ogen
(of werden ze zich althans van hun
slechte ogen bewust) en werd de vraag
naar brillen steeds groter. De snelle ont
wikkeling die de brillenindustrie in de
tweede helft van de vijftiende eeuw
doormaakte hangt hier waarschijnlijk
mee samen.23) De wiskundige Frances
co Maurolico (1494-1 575) vertelde het
opmerkelijke verhaal dat ten tijde van
zijn jeugd de gewoonte bestond om de
leeftijd van de gebruiker in de glazen van
de bril te krassen. Sterkere bolle lenzen
werden „oude" lenzen genoemd en holle
lenzen „jonge", een gebruik dat een
praktische waarde had voor rondreizen
de marskramers die brillen temidden
van hun andere handelswaar te koop
aanboden en dat tot in de jaren zestig
van de vorige eeuw in Engeland be
waard is gebleven.24)
We hebben dus gezien dat bolle lenzen
aan het eind van de twaalfde eeuw be
kend waren en holle lenzen anderhalve
eeuw later, halverwege de vijftiende
eeuw. Wanneer men nu nagaat dat ver
rekijkers op een eenvoudige wijze ge
maakt kunnen worden door twee bolle
lenzen of een bolle en een holle lens op
een bepaalde afstand van elkaar te hou
den, dan wekt het verbazing dat dit niet
spoedig na de uitvinding van lenzen ge
schiedde. Wat zijn mogelijke redenen
waarom de eerste constructie van een
telescoop pas rond 1600 plaatsvond?