ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 38
nummer 2 -1988
ARCHITECTUUR VOOR DE GEMEENSCHAP
Werk van J. P. Kloos in Zeeuwsch-Vlaanderen1
Wie de begin 1987 verschenen Gids voor moderne architectuur in Nederland" sinds
dien regelmatig heeft gebruikt, moet wel tot de conclusie zijn gekomen dat Zeeland
hem of haar in dit opzicht weinig te bieden heeft. Onze provincie is in deze gids met niet
meer dan vijf projecten vertegenwoordigd. Er is allereerst een algemeen stukje over de
Deltawerken, met speciale aandacht voor de stormvloedkering in de Oostersche/de en
voor het Topshuis van architect W. G. Quist op het werkeiland Neeltje Jans, en verder
worden alleen behandeld de Zeelandbrug en J. B. Bakema's Terneuzense stadhuis zie
ook ZT 1983).
Nu is het natuurlijk onmiskenbaar dat het zwaartepunt van de moderne Nederlandse
bouwkunst gelegen is in Holland en dan met name in de Randstad. Aan de beide Hol
landse provincies is dan ook meer dan 2/3 van de gids gewijd. Maar dat er in Zeeland
toch nog wel iets meer aan belangwekkende 20ste-eeuwse architectuur te vinden
is, moge onder meer blijken uit de recente belangstelling van architectuurhistorici voor
de na-oorlogse wederopbouw, die vooral in Middelburg en in West Zeeuwsch-V laande
ren het wezen van stad en dorp tot op de dag van vandaag in hoge mate bepaalt.
Een architect die als vertegenwoordiger van het „Nieuwe Bouwen" in de Zeeuwsch-
Vlaamse wederopbouw een duidelijk aparte plaats inneemt, is J. P. Kloos. Aan het
werk van deze belangrijke, maar bij het grote publiek nauwelijks bekende functionalist
wijdde het Haarlemse Frans Halsmuseum in 1986 een tentoonstelling. Tegelijk ver
scheen destijds het boek „Architect J. P. Kloos (1905). De ethiek van de constructie"
(Van Gennep Amsterdam 1986), van de hand van Kees Somer en Manfred Bock. Eerst
genoemde schreef onderstaand artikel.
Traditioneler! en modernen
In 1 947 publiceerde de Rotterdamse ar
chitect W. van Tijen in de tweede jaar
gang van het architectuurtijdschrift „Fo
rum" een kaart van Nederland, waarop
een groot aantal gemeenten stond aan
gegeven waar de wederopbouw tijdens
en na de oorlog in gang was gezet. Flet
ging hem hierbij echter niet zozeer om
de plaatsen waar dit het geval was, als
wel om de architecten aan wie deze op
drachten waren verleend. De kaart on
derscheidde op dit punt twee catego
rieën, en liet zien dat het aandeel van de
zogenaamde traditionele architecten in
de wederopbouwactiviteiten ruim vijf
keer zo groot was als dat van de „moder
nen".
Deze overigens weinig genuanceerde
tweedeling had haar wortels in de jaren
vóór de oorlog, toen het architectonisch
debat in ons land werd beheerst door
twee stromingen.
Aan de ene kant stonden de door Van
Tijen met modernisten aangeduide aan
hangers van het Nieuwe Bouwen, ook
wel NieuweZakelijkheid of Functionalis
me genoemd. Zij streden vanuit een hu-
manistisch-socialistische levenshou
ding voor een fundamentele vernieu
wing van de architectuur en van haar
plaats binnen het maatschappelijk le
ven.
Flun opvattingen werden bestreden door
een groep architecten die later onder de
verzamelnaam „Delftse School" door
het leven zouden gaan. Zij stonden on
der aanvoering van de rooms-katholieke
Delftse hoogleraar M. J. Granpré Moliè
re, die zijn wijsgerig-esthetische theorie
baseerde op de leer van Thomas van
Aquino.2)
Flet tegen het eind van de jaren dertig
gegroeide antagonisme tussen beide
stromingen maakte tijdens de Duitse
bezetting plaats voor een poging tottoe-
nadering. Een aantal architecten met
zeer uiteenlopende opvattingen trad
met elkaar in contact om te zoeken naar
een gemeenschappelijke basis waarop
Kees Somer
het nationale herstel na de oorlog zou
kunnen plaatsvinden. Maar een dergelijk
ideologisch compromis bleek ook in de
ze moeilijke jaren niet haalbaar. De ar
chitectonische visies lagen te ver uit el
kaar en waren bovendien aan beide zij
den onlosmakelijk verbonden met een
levenshouding waaraan niet getornd
kon worden. Toen kort na de bevrijding
de oude stellingen weer werden betrok
ken, bleek dat Granpré Molière sterk aan
invloed had gewonnen.
Zo kon Van Tijen, die als vertegenwoor
diger van het Nieuwe Bouwen een van
de hoofdrolspelers was geweest bij de
besprekingen tijdens de oorlog, in 1 947
teleurgesteld concluderen dat Neder
land op bouwkundig gebied volkomen
werd gedomineerd door de traditionele
richting.3) Een blik op de kaart leerde
hem bovendien dat deze „dictatuur van
Delft", zoals dit verschijnsel wel werd
genoemd, zich het meest duidelijk mani
festeerde in Limburg, Brabant, Gelder
land en Zeeland. In de laatste provincie
bleek de verhouding traditionelen mo
dernen 7 3 te bedragen.
Zeeuwsch-Vlaanderen
In Zeeuwsch-Vlaanderen vond na de
verwoestingen van 1 944 in een aantal
dorpen een bijna complete heropbouw
plaats, waarbij werd vastgehouden aan
stratenpatroon, schaal, materiaal en ui
terlijke kenmerken van de vooroorlogse
bebouwing. Van deze gevallen waren
slechts de belangrijkste op de kaart in
„Forum" aangegeven; een gemeente die
bijvoorbeeld ontbrak was Aardenburg.
Toch vond ook hier een onmiskenbaar
geval plaats van wat Van Tijen later zou
omschrijven als de „censuur op de mo
dernen". Een voorbeeld dat in landelijk
perspectief slechts van ondergeschikt
belang is, maar dat in dit verband inte
ressant genoeg is om vermeld te wor
den.
In Aardenburg werd namelijk in datzelf
de jaar 1 947 een opdracht aan de Flaar-