zeeuwse burgemeesters in en na de oorlog
92
Erewacht NSB-ers op de Grote Markt te Goes bij de installatie van burgemeester C. E. P. Lenshoek. Op de voor
grond v.l.n.r.: Jan Dekker, W. Münzer, Ko Dekker en C. E. P. Lenshoek.
termijn, 15 schriftelijke berisping, 18
geen maatregelen (maar wel in twee ge
vallen een „ernstig onderhoud" met de
commissaris der koningin).
Vermeld dient te worden dat de beris
pingen niet openbaar werden gemaakt.
In hoeverre zij in de verdere carrière van
de berispte burgemeesters een rol heb
ben gespeeld valt niet na te gaan.
Hoewel het in het boek op diverse plaat
sen geproduceerde cijfermateriaal niet
altijd gelijk is kan worden gesteld dat in
totaal 87 burgemeesters op hun post
zijn teruggekeerd.
De auteurs hebben de resultaten van de
47 onderzoeken in drie ongeveer even
grote categorieën kunnen splitsen. In de
eerste categorie konden de burgemees
ters zonder meer in hun ambt worden
hersteld. De tweede groep werd berispt,
de derde ontslagen. De schrijvers con
cluderen uit deze driedeling dat het
oorspronkelijke, in Londen ontstane,
idee van dezuivering gaandeweg aan in
flatie onderhevig was geraakt, niet al
leen juridisch-materieel, maar ook in de
praktijk van de toepassing. Berispingen
hoorden niet thuis in de zuiveringsope
ratie, omdat daarmee het overheidsbe
stuur niet van „foute elementen" werd
gezuiverd.
Bewijsmateriaal
De commissie-Portheine kon, om tot
evenwichtige en zo objectief mogelijke
uitspraken te komen, vanzelfsprekend
beschikken over heel wat schriftelijk
materiaal, belastend en ontlastend voor
de betrokkenen. Daarnaast kreeg de
commissie door de verklaringen van de
vele opgeroepen getuigen heel wat na
dere gegevens tot haar beschikking.
Rechtstreekse informatie uit de bevol
king is schaars geweest als op de weini
ge daarop betrekking hebbende gege
vens in het boek wordt afgegaan. Er
wordt aan herinnerd dat, op grond van
een oproep van het Militair Gezag in de
bevrijde plaatsen en regio's, iedereen in
lichtingen kon verstrekken over perso
nen die door hun onvaderlandslievende
houding de ergernis van het publiek
hadden opgewekt en tegen wie om an
dere redenen correctiemaatregelen
moesten worden getroffen.
Overste Slot moest al spoedig merken
dat de mensen huiverig waren de nodige
feiten ter kennis te brengen. Men kan
zeggen dat als gevolg daarvan de plaat
selijke inlichtingencommissies van het
Militair Gezag nauwelijks hebben ge
werkt. De auteurs noemen twee oorza
ken: de gang van zaken bij de zuivering
leidde bij velen tot een vrij apatische
houding; bovendien speelde de vrees
voor represailles een rol. Dat vanuit het
voormalig verzet inlichtingen werden
verstrekt over burgemeesters die had
den gecollaboreerd zal duidelijk zijn.
Bewaard is verder gebleven een rapport
dat overste Slot op 1 7 september 1 944
aan zijn chef, generaal Kruis, heeft ge
stuurd en dat informatie bevatte over
een aantal vooraanstaande Zeeuwen,
onder wie de burgemeesters van de zes
grootste gemeenten. Deze informatie
was volledig gebaseerd op het oordeel
van een oud-advocaat-procureur uit
Middelburg, mr. W. A. Vermaas. Hij
kwalificeerde bijvoorbeeld Quarles van
Ufford als „gerespecteerd en betrouw
baar" en Portheine als „zeer betrouw
baar".
Tijdrovend
De zuivering van het Zeeuwse burge
meestercorps heeft veel tijd in beslag
genomen. De auteurs hebben de tijds
duur van 31 zuiveringszaken nagegaan.
Zij zijn tot een gemiddelde van ruim 14
maanden gekomen (met uitschieters
van 7 en 20 maanden). Dat wil zeggen
dat de betrokkenen gedurende de lange
tijd waarin zij waren geschorst, ge
staakt, met ziekteverlof of met gedwon
gen verlof waren gestuurd, in onzeker
heid verkeerden over de afloop. De oor
zaken zijn al eerder aan de orde ge
weest: ingewikkelde procedures langs
allerlei instanties en diepgaand, maar
tijdrovend onderzoek. Dat ook de wijzi
ging van het Zuiveringsbesluit en de
aanvulling van de bestaande regelingen
met nieuwe koninklijke besluiten tot die
vertraging hebben bijgedragen behoeft
geen uitvoerig betoog.
Verantwoording
De vraag die rest is of de schrijvers van
„Burgemeesters tussen wanorde en we
deropbouw" geslaagd zijn in hun poging
„een scherp en wetenschappelijk ver
antwoord beeld te geven van de rol en de
verantwoordelijkheden van de personen
en instanties die daarbij waren betrok
ken". In hun inleiding schrijven de sa
menstellers van de publikatie dat hun
probleemstelling zich richt op hetvraag-
stuk van de beleidsuitvoering. „Daartoe
zullen de beleidsvoornemens aan de uit-