zeeuwse burgemeesters in en na de oorlog 93 eindelijke beleidspraktijk worden ge toetst". Even verder betitelen zij hun stu die als „empirisch en descriptief, een dieptestudie". En als begripsbepaling noemen zij de zuivering „een proces waarin personen die tijdens de bezetting verregaand hadden meegewerkt aan de verwezenlijking van de doeleinden van de Duitse bezetter uit een beroepsgroep werden gestoten". Er is, zo kan de conclusie luiden, een goed beeld ontstaan, al is het niet overal even scherp. Dat laatste had te maken met de opzet en waarschijnlijk ook de voornaamste bedoeling van het boek, dat wil zeggen een brede en wat de con text betreft meer formele beschrijving van het afgewikkelde proces. Daarmee zal dit boek vooral voor liefhebbers van of belangstellenden in deze specifieke aspecten van tijdelijk of staats-nood- recht waardevol zijn: de overvloedige li teratuurverwijzingen zijn daarbij een ex tra bijdrage. Wie vooral geïnteresseerd is in de vraag hoe het met al die spelers en medespe lers op het toneel van het openbaar be stuur in Zeeland direct na de tweede we reldoorlog is afgelopen komt niet hele maal aan zijn trekken. Over de vraag „wie was wie en wat heeft hij gedaan of misdaan?" wordt hij nu en dan wel geïn formeerd, maar dat gebeurt toch wat fragmentarisch en dan meestal zonder een tekening van het verband of de ach tergrond waartegen over de bewuste persoon wordt bericht. Soms gebeurt dat zelfs anoniem. Voorzien De auteurs zullen zich dat laatste bewust zijn geweest. In hun inleiding schrijven zij namelijk dat - uit een artikel van T. Koopmans citerend - een „enigszins ontmenselijkt" beeld wordt gegeven. En verder: „namen van burgemeesters zijn slechts dan vermeld indien dit in het ka der van de probleemstelling relevant was". Mogelijk vloeit dit voort uit wat de auteurs met hun studie niet wilden, na melijk het zoeken of geven van een ant woord op de vraag in hoeverre burge meesters „goed" of „fout" waren. Als dit zo mocht zijn, dan blijft de constatering overeind, dat grotere aandacht voor het "menselijke aspect" niet automatisch tot het uitspreken van een oordeel zou hoe ven te leiden. In dit boek komt de lezer geen „mensen van vlees en bloed" tegen. Hij is, mede daardoor, niet in staat na te gaan waar om de naam van de ene burgemeester wel relevant wordt geacht voor de pro bleemstelling (en dus wordt genoemd) en de naam van zijn collega even verder in de regio niet. Ergens wordt een naoor logse verklaring van de burgemeester van Sint-Laurens geciteerd, maar zijn naam wordt niet genoemd. (Voor wie het weten wil: het was J. W. van 't Hoff, die zich zeer onbillijk behandeld voelde). Geen melding wordt gemaakt van een lijst die DeCasembroot al vóór de bevrij ding had samengesteld van de Zeeuwse gemeenten, waar na de bevrijding een waarnemend burgemeester moest wor den benoemd. Hij had daarop ook de na men vermeld van hen die volgens hem voor die functie het meest in aanmerking zouden komen. Jhr. Quarles van Ufford, aan wie de lijst werd voorgelegd, keurde haar op twee gevallen na goed. (Zie „Worsteling om Walcheren" van H. Bol len en J. Kuiper-Abee; bladzijde 245). De vraag is of deze bijzonderheid - aan nemend dat de mededeling juist is - niet als een relevant gegeven had dienen te worden vermeld. Andere namen Het boek gaat - het zij nogmaals gezegd - niet over Zeeuwse burgemeesters in oorlogstijd, maar het zou de lezer toch wel hebben geïnteresseerd te weten wat er bijvoorbeeld is gebeurd met de Mid delburgse NSB-burgemeester Meer kamp van Embden, met zijn Veerse col- lega-in-den-boze Beversluis en met hun Vlissingse trawant Callenfels oftewel Piet Surrogaat. En wie was eigenlijk die Middelburgse oud-advocaat-procureur W. A. Vermaas, die zoveel wist van Zeeuwse vooraanstaanden? Zijn naam komt slechts in een voetnoot voor. Hoofdrolspelers - De Casembroot, Quarles van Ufford, Portheine, Koch uit Oost Zeeuwsch-Vlaanderen o.a. - in die schemerperiode tussen de Duitse af tocht en een meer normaal bestel komen niet uit de verf. Dat is jammer, daardoor mist het boek een „menselijke dimen sie". Waarschijnlijk hebben de auteurs bewust afgezien van pogingen dat ele ment in hun werk te brengen en hebben zij zich beperkt tot het uitsluitend bestu deren van papieren bronnen. De slotconclusie kan zijn: „Burgemees ters tussen wanorde en wederopbouw" is een zeer waardevolle studie, maarniet een dieptestudie, door het ontbreken van menselijk-psychologische aspec ten. Met de algemene constatering van de auteurs kan men instemmen: aan hun waarnemingen is geen normatief oor deel verbonden, in die zin dat uit de ge schiedenis lessen worden getrokken: een analoge bezettingssituatie zal zich niet herhalen. Wat er overbleef van het stadhuis van Sluis aan het einde van de tweede wereldoorlog.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 11