pieter stoffelsz uit mattemburch
107
bestekken en ordonnanties, zoals Vier-
lingh die ons in zijn Tractaet van Dijcka-
gie gegeven heeft en uit de gegevens
betreffende de inpoldering van de Beij-
erlanden, die ongeveer tegelijkertijd
werden ingepolderd, kunnen we enkele
conclusies trekken ten aanzien van de
dijkaanleg in 1 598:
Naar officiële gegevens bedroeg de to
tale lengte van de ringdijk om de gorzen
van deze polder 4850 Putse roeden.
De Putse roede staat gelijk aan ongeveer
4 meter, de gehele lengte van de dijk be
droeg dus ongeveer 20 kilometer.
Vierlingh geeft als maat van een beste
ding 20 roeden aan.
Per besteding moeten aanwezig zijn:
1 aannemer met minstens 13 dijkwer
kers, 4 tot 7 karren, 8 tot 14 paarden (of
schoon voor sommige karren 3 paarden
werden gespannen), met soms een
„overpaerd" Baars18) vermeldt, dat
bij de inpoldering van de Beijerlanden
het gemiddelde aantal paarden 9 tot 10
bedroeg.
De lengte van de te leggen dijk was
4850 Putse roeden: 4850 gedeeld door
20 (1 besteding) is 242,5 bestedingen.
Dit betekent: 240 aannemers en 3120
dijkwerkers, waarbij nog allerlei mensen
moeten worden gerekend voor de aan
voer van materialen, eetwaren en drank,
schepelingen, werklui bij andere beste
dingen als sluizen en kunstwerken, bo
des, hellebaardiers, officieren, schrij
vers, dijkgraaf en gezworenen. Indien
wij al die mensen bij elkaar rekenen, ko
men wij op een aantal van 240 aanne
mers, 31 20 dijkwerkers en een geschat
aantal anderen van 340, tezamen 3700
mensen of meer.
Maart 1 598: een leger volk strijkt op de
gorzen neer. Een mierenzwerm van
mensen. Bijna vierduizend man en later,
toen de dijkgraaf daartoe toestemming
gaf, kwamen daar nog eens zo'n 2000
tot 3500 paarden bij. Een klein legervan
3700 mensen, dat de beschikking had
over:
ongeveer 3000 kruiwagens,
ongeveer 1000 tot 1700 karren,
ongeveer 2000 tot 3360 paarden en bij
een overpaard per aannemer maximaal
3600 paarden.
Hier moet iets af.
Ten westen van Colijnsplaat lag nog een
stuk oude dijk van vóór 1530 met een
lengte van 3 kilometer, die voor de helft
moest worden opgehoogd: 3 km 750
Putse roeden 37 bestedingen. De helft
daarvan is 18 hele bestedingen 250
man 1 25 karren 250 paarden, die
op het berekende aantal in mindering
moeten worden gebracht.
Uit de verpachting van de gorzen op
27 november 1 598 kunnen wij met be
hulp van een kaart uit die tijd met be
trekkelijk grote nauwkeurigheid bereke
nen of de eerder genoemde schatting
van het aantal bestedingen een juiste is
geweest. Tweemaal wordt op de kaart
een „pael" vermeld met de nummers van
de bestedingen. Die palen waren kenne
lijk na de voltooiing van het werk blijven
staan. Een bewijs daarvoor vinden wij in
de volgende passage bij gelegenheid
van een gorzenverpachting in 1602:
„vanden noort lange wecht tot ende
mette haechkade op de 200 e bestedin-
ge dijkx jegens den eersten cavel linie
rechte tot in de grootecrecke metgaders
het geheel gorsch daer over dat men
noumpt de soexkse plaete scheijdende
op de crecke loopende noortwaerts nae t
Vael ende ten westen tottet gescheijt
vande vijse end laije platen daer jegen-
woordichlick de scheijtpaelen gestelt
zijn...19). Dat betekent dat genoemde
bestedingspalen uit het jaar 1598 daar
nog in 1 602 stonden toen men aanstal
ten begon te maken tot het inpolderen
van de Vijsse en Laije plaat. Een andere
paal op de tekening geeft de grens aan
tussen de 148e en 149e besteding. Na
meten langs de dijklijn op de kaart laat
zien dat op iedere 1 2 tot 12'/2 cm inder
tijd 50 bestedingen plaats gevonden
hebben. De gehele dijklijn op de kaart is
60 cm lang. Het totaal aantal bestedin
gen moet dus, berekend volgens deze
Kaart van Zeeland, uitgave Blaeu, eerste helft 17e eeuw.