MUSEALE ACTIVITEITEN TOEN EN NU
Een beschouwing naar aanleiding van de nieuwe vestiging van het Museum van het
Genootschap in 1888.
drs. J. H. Kluiver, hoofdconservator
Sinds het Genootschap in 1 801 Vlissin-
gen verliet vond het een onderkomen in
het gebouw van het Natuurkundig Ge
zelschap in de Latijnse Schoolstraat te
Middelburg. Voortdurende uitbreiding
van de collecties in de tweede helft van
de negentiende eeuw maakten deze
huisvesting steeds problematischer, zo
dat men naar een nieuwe behuizing voor
het museum moest omzien.
Uitkomst bracht de bekende Middel
burgse mecenas mr. G. N. de Stoppe
laar, die in 1888 het aanbod deed het
ruime Van Citters-huis in de Wagenaar-
straat te Middelburg voor f 10.000 aan te
kopen en daarnaast nog f 5000 voor ver
bouwing en inrichting schonk, welke
vorstelijke schenkingen in grote dank
werden aanvaard. Het Genootschap zelf
bracht eenzelfde bedrag op, f 5000 uit
beleggingen en f10.000 werd in rentelo
ze obligaties van f 100 met een looptijd
van 30 jaar door de leden volgetekend.
Bij elkaar ca. f 30.000 was met aankoop,
aanbouw van een bibliotheek, verbou
wing en inrichting gemoeid. Bedenkt
men dat voor een vergelijking met de
huidige geldswaarde een factor 30 kan
worden gehanteerd, dan betekent dit
dat ca. een miljoen geheel particulier
werd opgebracht om het nieuwe mu
seum tot stand te brengen.
Het museum kon geheel opnieuw wor
den ingericht, naar eigentijdse inzich
ten. Rechts van de ingang kwam het
munt- en penningkabinet, daar achter
de „steenen kamer" waar archeologi
sche vondsten en fossielen gezamenlijk
een onderkomen vonden. De grote ka
mer aan de achterzijde werd vergader
zaal, de kamer daarnaast leeskamer.
Links van de ingang was de bestuurska
mer, in het daarachter gelegen kabinet
waren de geïllustreerde handschriften
tentoongesteld, in de aanbouw daarach
ter waren de Zelandia lllustrata, de
Zeeuwse boeken en de handschriften
ondergebracht.
Op de etage waren aan de voorzijde de
„kabinetten": de schelpen en mineralen,
de uitheemse naturalia, in het midden
het planetarium, daarna de opgezette
dieren, de Zeeuwse naturalia en de pa
thologische verzameling. Aan de achter
zijde rechts de „ouderwetsche kamer"
en in het midden de geschiedkundige
voorwerpen. Op de tweede etage waren
de niet-Zeeuwse boeken geplaatst.
De afdelingen functioneerden onder
verantwoordelijkheid van een conserva
tor. Prominenten onder hen waren Fre-
derik Nagtglas, aan wie sinds 1864 de
boeken en handschriften waren toever
trouwd, en dr. J. C. de Man, een arts met
een universele kennis en belangstelling,
die zich vooral met de zoölogische ver
zamelingen bezig hield. Het herbarium
werd beheerd door mw. A. P. Ogterop,
de geschiedkundige verzameling door
de bekende architekt J. A. Frederiks, die
ook geheel prodeo de verbouwing en in
richting had begeleid. De munten en
penningen vonden een toegewijde con
servator in de persoon van Marie de
Man, een dochter van dr. J. C. de Man.
leder afdeling had een budget voor on
derhoud en acquisitie, niet overvloedig
maar toch toereikend voor een goed be
heer en voor aankoop wanneer dat no
dig was. Bij grotere aanschaffingen
placht men een renteloze lening onder
de leden uitte schrijven, als bijvoorbeeld
in 1 863 toen de Zelandia lllustrata voor
f 1300 werd aangeboden en op deze wij
ze dadelijk werd veilig gesteld.
Ook de reguliere bijdragen vloeiden rij
kelijk. Naast de 309 leden waren er 62
directeuren, die vijfmaal de ledencontri
butie betaalden. Minstens zo belangrijk
waren de schenkingen. In 1 888 ontving
men het legaat Verbrugge, groot f 5000
waarvan de rente besteed moest worden
voor publicaties, museale voorwerpen
of gedenktekens. Jaarlijks werden vele
voorwerpen geschonken. Ten tijde van
het betrekken van het nieuwe museum
bijvoorbeeld een collectie porselein
door de secretaris Polman Kruseman,
een kapitale Chinese vaas en kom door
mr. S. Dobbelaar de Wind, de boekhou
ding van het kaperschip De Paerel, re
cent uitgangspunt voor een dissertatie
over de kaapvaart, tekeningen van Jan
de Munck, om maar enkele van de vele
objecten te noemen.
In 1 888 waren de collecties geheel ge
catalogiseerd. Sinds de instelling van de
conservatorschappen in 1 864 was daar
aan gewerkt. Bezien we het assortiment
aan objecten daarin beschreven, dan
valt op dat enerzijds planmatig voorwer
pen werden aangeworven, men ander
zijds passief de schenkingen afwachtte.
Men was nog volop bezig de terreinen te
verkennen. Nog maar kort geleden was
men van het idee dat alleen „zeldzaam
heden" voor de collecties in aanmerking
kwamen afgestapt. Het „kabinet van
zeldzaamheden" was omgedoopt in
„kabinet van oudheidkundige en ge
schiedkundige voorwerpen". Nagtglas'
initiatief tot het verzamelen van voor
werpen voor een „ouderwetsche kamer"
was een aanzet om tot beeldvorming
naar perioden te komen.
Van sommige terreinen onthield men
zich ook bewust. Zo werd, behalve por
tretten en topografische voorstellingen,
geen schilderkunst uit vroeger eeuwen
verzameld, laat staan meer recente
kunst, want men streefde een „histo
risch" museum na. Vandaar dat de be
zoeker in 1 888 dan ook geen werk van
de Middelburgse Brueghel-groep zag
hangen, geen Rijckhals, van der Ast,
Bloemaert of Coorte. Had men het wel
nagestreefd, ze zouden ongetwijfeld in
aanzienlijke aantallen zijn geschonken
of voor redelijke bedragen zijn aange
kocht. De gewone kunstnijverheid be
gon men nog maar juist te ontdekken; er
was nauwelijks zilver of Zeeuwse meu
belkunst.
Deindeling in kabinetten doet ons merk
waardig aan. Zij gaven het museum in
1 888 ook een zekere saaiheid met ruim
ten ingevuld als een open depot. Wel
heel curieus was in dit opzicht de „stee
nen kamer" met als criterium al hetgeen
onder de grond werd aangetroffen: mid
deleeuws aardewerk naast fossiele
mammoetbeenderen!
Al met al geeft deze blik in het nieuwe
museum van 1888 toch een boeiend
Het Museumgebouw in de Wagenaarstraat te Mid
delburg.