museale activiteiten toen en nu 114 De „Steenen kamer" in het vroegere museum. beeld van het „museum" in ontwikkeling en beweging, enthousiast gesteund vanuit de samenleving door geldelijke bijdragen, schenkingen en vrijwillige deskundige arbeid. Hoe verhouden zich nu al deze zaken na honderd jaren? Na een eeuw is er uiteraard veel veran derd. Het mecenaat zoals dat in 1888 bloeide met een De Stoppelaar en direc teuren, die grote sommen geld bijeen brachten bestaat niet meer. De rijkdom is sindsdien uit Zeeland weggeëbd, ka pitaal als bron van inkomen is eerder uit zondering dan regel, en toename van be lastingdruk heeft de marges kleiner ge maakt. Dit heeft ook zijn invloed gehad op de vrijwillige arbeid. Conservatoren als Ma rie de Man, die dank zij familiekapitaal een onbekommerd bestaan kon leiden en onbezoldigd een functie uitoefenen, of als Frederik Nagtglas, wiens betrek king als arrondissementsijker een zee van vrije tijd voor zijn Genootschaps- werk overliet, zijn er niet meer. Deze ontwikkeling liet zich vooral voelen direct na de Tweede Wereldoorlog en leidde vanzelfsprekend tot een nieuwe exploitatie van het museum met gelde lijke steun van het Rijk, de ProvincieZee- land en de Gemeente Middelburg. De maatschappij blijft echter in beweging en steeds ontstaan weer nieuwe moge lijkheden. We zien in de plaats van het grote particuliere mecenaat van een eeuw gelden enerzijds een institutio neel, anderzijds een kleiner particulier mecenaat in de plaats treden. In toene mende mate zijn instellingen en bedrij ven bereid museale doeleinden te steu nen. Sinds het Genootschap zich een tiental jaren in die richting heeft bewo gen kon voor ca. f 10.000 voor de verza melingen worden gekocht, kwam een zelfde bedrag voor historische muziek instrumenten beschikbaar, terwijl het jaarlijks revenu tot ca. f 20.000 is opge klommen. De vrijwillige arbeid kan thans uit nieu we bronnen putten: de VUT en de ar beidstijdverkorting hebben opnieuw ruimte geschapen en ook op het musea le vlak wordt daar een dankbaar gebruik van gemaakt. Zo kan het Genootschap vele taken met vrijwillige arbeid invul len. Sinds 1 982 zijn er weer conservato ren voor de onderdelen van de verzame lingen, die gestaag aan de registratie en publicatie van de collecties werken. Bij een vergelijking tussen het museum anno 1888ennu zijn grote verschillen te constateren. In de eerste plaats is er een andere behuizing. In 1 972 werd het mu seum overgebracht naar de Abdij en werd het pand Wagenaarstraat verkocht aan de vereniging Hendrik de Keyser. Een verlies waren de stijlkamers van het oude museumgebouw, een winstpunt was de grotere ruimte en de mogelijk heid de historietapijten van de Provincie hier onder te brengen. Een aantal zaken treffen we niet meer aan: geen ethnografische verzameling meer: deze werd in 1950 aan het mu seum Justinus van Nassau te Breda in bruikleen gegeven als niet-zeeuws, in het kader van het streven na de Tweede Wereldoorlog er een echt Zeeuws mu seum van te maken. Ook het herbarium vinden we niet meer terug: dat verhuisde in 1975 naar het Rijksherbarium te Leiden, in hetverleng- de van het toenmalige provinciale mu seumbeleid, dat geen ruimte bood voor een natuurhistorisch museum. Voor de Zelandia lllustrata moeten we een paar deuren verder gaan: sinds 1 978 berust die in het Rijksarchief, om dat het museum niet de veiligheid, ver zorging en toegankelijkheid kon bieden, als voor deze kostbare Zeeland-verza meling vereist. De munt- en penningverzameling blijkt in vergelijking met 1 888 te zijn gedeci meerd. Het nieuwe élan van 1 950 leidde hier tot de verkoop van het niet-zeeuwse materiaal voorf 4000, welk bedrag nim mer voor de bedoelde vervangende aan kopen werd besteed. Ook een aantal topstukken zien we niet terug: niet de kostbare Chinese vaas, de verluchte handschriften, waaronder de Bijbel van Radermacher, het porselein van Polman Kruseman en ettelijke schilderijen: dit alles ging verloren bij het bombarde mentvan 1 940; de aanzienlijke oorlogs schadeuitkering ad f 40.000 van 1950 werd ook nimmer voor vervangende aankopen besteed. Wel deden nieuwe elementen hun intre de. De Museumstichting nam in 1 961 de schilderijen van het Kunstmuseum (een andere stichting van mr. G. N. de Stop pelaar) over, en kreeg in die tijd ook de Porseleinverzameling van de antiquair W. Bal van het Rijk in bruikleen. En niet te vergeten de schitterende historieta pijten, die eens het logement van de Prinsen van Oranje in de Abdij sierden. Hoewel er thans een aantrekkelijke op stelling van voorwerpen is, blijkt de in deling niet wezenlijk veranderd: ener zijds nog kabinetten, anderzijds enige stijlkamers en een klederdrachtenop stelling. De merkwaardige combinatie van fossielen en archeologische vond sten is uiteraard ongedaan gemaakt. De meerdere afdelingen naturalia zijn tot een zaal voor fossiele botten en schel pen samengevoegd. Wel is sinds 1 985 het Zeeuws Biologisch Museum met het Zeeuws Museum samengevoegd, maar de integratie heeft nog geen gestalte ge kregen in de expositie. Bij een rondgang door het museum

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 32