museale activiteiten toen en nu 115 De „Ouderwetsche kamer" in het vroegere museum. moeten we constateren dat de leemten van 1888 nog even merkbaar bestaan. Een collectie „Masters of Middelburg" is er nog steeds niet, afgezien van de re cente aanwinst van een schilderij van Rijckhals. Zilver is nog steeds matig ver tegenwoordigd, met name voor de zes tiende en zeventiende eeuw. Zeeuwse meubelkunst is, behalve de kast uit de collectie Bal, inmiddels niet verworven; betimmeringen van dat genre zijn zelfs in 1972 uit de opstelling genomen. Op het gebied van de catalogisering is sinds 1888 nauwelijks vooruitgang ge boekt. Na de catalogus van munten en penningen door Maria de Man in 1909 uitgegeven, is niets meer verschenen, zodat men zich moet behelpen met het oude materiaal en de jaarverslagen. De vergelijking tussen 1888 en 1988 biedt ook lering voor de toekomst. De discontinuïteit, voor wat betreft de col lecties in 1950 en 1975, voor de reorga nisatie in 1961 hebben niet in alle op zichten voordelen gebracht. Bij het Ge nootschap bleef de beoogde bloei op andere terreinen uit, het vrijkomende budget zocht een weg in personeelslas ten en abonnement op een periodiek; bij het museum kwam niet een zodanige personeelsformatie dat alle gebieden van de verzamelingen de vereiste aan dacht konden krijgen. De acquisitie was jarenlang minimaal. De reorganisatie van 1985 bracht ook geen afdoende oplossing. De extra gel den zijn vooral naar nieuwe taken ge gaan en door de invoering van een alge meen management was er zelfs een te ruggang voor wat betreft de conservato- rischefuncties. Daartegenover staan im mense taken. Er is een nijpende depot problematiek en in samenhang daarmee de conservatie van de collecties. Een verbeterde inrichting, meer gericht op beeldvorming van het verleden, is uiter mate wenselijk. Voor een goed inzicht in de samenstelling van de verzamelingen enerzijds en inzicht in leemten ander zijds is catalogisering uitermate noodza kelijk. De invulling van leemten is vooral een fi nanciële kwestie. Enige jaren geleden was het door ontoereikende middelen niet mogelijk de kostbare zestiende eeuwse beker van het St. Jorisgilde te Middelburg te verwerven. Om dezelfde reden kon bieden op recent in veiling ge bracht werk van Zeeuwse meesters als een bloemstilleven van Balthasar van der Ast of een stilleven van Adriaan Coorte niet eens in overweging worden genomen. Met schilderkunst uit de ze ventiende eeuw zijn vele tonnen ge moeid, met andere objecten eveneens substantiële bedragen. Wil men in de periode dat dergelijk werk nog aan de markt komt iets bereiken, dan moet hier planmatig en met bundeling van alle krachten worden gewerkt. Zoniet, dan is de kans voorgoed verkeken en kunnen we onze eigen oude meesters slechts in buitenlandse musea bewonderen. Het Genootschap tracht in de gegeven omstandigheden naar vermogen in de museale noden bij te dragen. Het legaat Verbrugge en andere fondsen zijn on langs in ere hersteld; voortdurend wordt moeite gedaan nieuwe begunstigers te werven om meer bestedingen voor de verzamelingen te kunnen doen. De con- servatores werken gestaag aan registra tie en beschrijving van de collecties. Een achterstand van vele decennia laat zich echter niet met enige jaren vrijwillige ar beid wegwerken. Heeft het Genootschap uit de ervaringen lering getrokken met een terugkeer naar gespecialiseerde krachten, ook voor de museale organisatie is dit gewenst. De reorganisatie van de Museumstich ting in 1985 bracht een verschuiving van algemene bestuurszetels naar ge specialiseerde krachten door het instel len van secties voor cultuur- en natuur- historie met vertegenwoordiging in het Dagelijks en Algemeen Bestuur. Deze lijn zou in de toekomst moeten worden voortgezet om tot een oplossing van de problematiek te komen. Het algemeen management zou zich tot de grote lijnen moeten beperken, tot het scheppen van goede basisvoorwaarden en het wegwerken van de structurele achterstand die door de statische ex ploitatie van de jaren zestig en zeventig is ontstaan. Met name gespecialiseerde bestuursleden zouden zich voor de in vulling van het programma moeten in zetten. Het Genootschap levert hier zijn aandeel, maar dit blijft door gegroeide budgettaire verhoudingen toch supple mentair. Het grote werk kan alleen tot stand komen wanneer ieder van de par ticiperende instellingen zich een maxi male inspanning wil getroosten. 1888 was een mijlpaal in de ontwikkeling van het Museum, hopelijk wordt 1988 dat ook!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 33