„haken naar een gezicht op dingen van weleer"
86
I ENGELSE PIËTISTISCHE GESCHRIFTEN
IN HET NEDERLANDS,
159S-1622
\VJ. np "l Hof
fisch gebied, waarbij deelstudies, al dan
niet met de steun van de commissie, tal
van bouwstenen zullen aandragen. De
commissie is van mening dat, gelet op
de huidige stand van het onderzoek, een
overzichtswerk van de Zeeuwse ge
schiedenis waarin alle facetten, perio
den en regio's behandeld worden nog
lang niet in zicht is.
In 1 959 schreef ik in het in de aanhef ge
noemde artikel: „Hebben de publicaties
van de laatste twintig jaar ons inzicht be
langrijk verdiept en uitgebreid, tegelijk
hebben ze het besef meegebracht hoe
veel er nog gedaan moet worden. Wij
geloven niet dat op dit moment een
nieuwe samenvatting in de trant van
„Zeeland door de eeuwen heen" moge
lijk is. Eenvoudig niet omdat op tal van
belangrijke punten monografieën nodig
zijn".
Wél schreef ik toen dat het mij mogelijk
leek „een verantwoorde geschiedenis
van Zeeland voor de jeugd samen te stel
len, omdat de eisen hieraan gesteld -
evenzo goed hoge eisen - op een ander
vlak liggen. Dit schoolboek zal tegen een
algemene achtergrond geschreven
moeten worden en we denken hierbij
aan onze samenhang met Vlaanderen,
onze positie onder de andere gewesten
in de republiek, onze expansie naar oost
en west, zonder in een kwalijk soort
chauvenisme te vervallen. Het samen
gaan van historicus, pedagoog en schrij
ver in één persoon zou voor deze taak
wellicht het meest geschikt zijn. Ver
moedelijk is deze witte raaf niet gemak
kelijk te vinden en zal daarom gezocht
moeten worden naar een team van maxi
maal drie man. Dat in dit boek de illus
tratie op hoog plan moet staan, behoeft
geen betoog. Het boek zou tevens een
goed uitgangspunt kunnen vormen voor
de scripties, een wat zwaar beladen
woord, die leerlingen van onze kweek
scholen de laatste jaren plegen te ma
ken". Achter het plan voor een dergelijk
boek sta ik nog al zou ik het nu enigzins
anders hebben geformuleerd.
De leemten in de geschiedschrijving zijn
gesignaleerd, maar elke leemte die door
een monografie kan worden opgevuld
moet geschreven en gepubliceerd wor
den. Waar vinden we de schrijvers? Hier
beginnen de problemen. Onder de leden
van de commissie regionale geschied
beoefening Zeeland zijn potentiële au
teurs, maar zij kunnen daaraan niet be
ginnen omdat de veelheid van hun werk
zaamheden dit belet. Onder de plaatse
lijke en regionale archivarissen vinden
wij schrijvers, die medewerken aan de
jaarboeken van de heemkundige krin
gen waarbij zij vaak nog in de redactie
zitten ook. Een redactielidmaatschap
neemt weer heel wat tijd in beslag, tijd
die nodig is voor een bijdrage. Ambts
halve zitten zij dikwijls in allerlei com
missies, die ook de nodige tijd vergen. In
het beleidsplan worden werkloze of ge
deeltelijk werkloze historici genoemd.
Voor hen probeert de commissie werk
gelegenheid te creëren in de vorm van
opdrachten. Ik juich dit toe, maar besef
tevens de moeilijkheden. In twee geval
len mocht ik meewerken aan projecten
waarvoor werkloze historici een op
dracht voor een boek kregen. Inderdaad
bemoedigend. Beide auteurs kregen een
opdracht waarvoor zij een jaar lang re
delijk worden betaald met in het vooruit
zicht een publicatie die zij bij een sollici
tatie als aanbeveling kunnen tonen. In
een provincie als Zeeland is het voor hen
onmogelijk van de ene opdracht in de
andere te vallen. Hoe verder? Ik wil de
makelaarskwaliteiten van de commis
sieleden niet onderschatten, maar ben
toch bang dat het aanbod voorte maken
publicaties niet overvloedig zal zijn.
Wat drijft iemand
tot geschiedbeoefening?
„Mijn weg tot de historie" is een bijzon
der aardig boekje van Huizinga, waarin
hij beschrijft hoe een van zijn studies
hem tot de archieven heeft geleid en
welke bekoring het ongedrukte mate
riaal met zich meebrengt. „Juist in dit
schijnbaar zoo nuchtere en droge ar
chiefonderzoek, wanneer ge bezeten
wordt door den wensch, het uiterlijk te
kennen van een reeds lang verdwenen
gebouw of den samenhang van een ze
kere verwantschap, pakt U zoo dikwijls
dat gevoel vooreen onmiddellijk contact
met een stuk verleden, dat ik hierboven
een hantise noemde, dat haken naar een
gezicht op dingen van weleer". Vandaar
de titel boven het stuk van 1 959. Dat di
recte contact met het verleden, dat uit
de archieven tot ons komt, heeft iets
zeer fascinerends. Je komt als het ware
in gesprek met de vorigen. Het vierde
hoofdstuk van het beleidsplan wijst op
cursussen voor het lezen van oudschrift
en bronnen voor regionaal-historisch
onderzoek. De commissie wil zich ook
inzetten om samen met de Zeeuwse
Volksuniversiteit cursussen voor gevor
derde onderzoekers op te zetten. Voor
de Zeeuwse Volksuniversiteit heb ik vijf
tien jaar allerlei cursussen over allerlei
onderwerpen van de Zeeuwse geschie
denis mogen houden. In de laatste jaren
trokken die over de culturele betrekkin
gen Zeeland-Vlaanderen telkens zo om
en bij 70 cursisten. Wat op de cursus
werd besproken werd tijdens excursies
„in natura" aanschouwd: abdijen, ker
ken, bijzondere landschappen, schilde
rijen, waarbij ook aandacht aan de in
wendige mens werd besteed.
Het is niet alleen het haken naar dingen
van weleer dat de geschiedenis zo
boeiend maakt: het beoefenen heeft ook
grote didactische waarde en houdt de
mens wat nederig. Met welke vakman
schap werd er gebouwd, hoe fraai zijn
toch die laat-middeleeuwse portretten,
wat leert men niet van middeleeuwse
miniaturen, met welke aandacht werden
er boeken bij Plantijn gedrukt, hoe
kleedde men zich en ga zo maar door.
Die cursussen van mij waren voor zoge-