zeeuwse burgemeesters in en na de oorlog 90 grijpende gevolgen voor een toekomstig functioneren in een overheidsbetrek- king) en dat daarnaast de bijzondere rechtspleging in strafrechtelijke zin be stond, met haar bijzondere gerechtsho ven en tribunalen. Lang niet iedereen die werd gezuiverd hoefde voor bijzonder gerechtshof of tribunaal te verschijnen. Maar wie daar wél voor werd gedaagd was zijn ambtsbetrekking meestal al kwijt. Juridisch kader In „Burgemeesters tussen wanorde en wederopbouw" worden uitvoerig de achtergronden van de te nemen zuive ringsmaatregelen en de inhoud van die maatregelen zelf uiteengezet. Dat geldt ook voor de voorgenomen bestuurs- voorzieningen. Het zijn niet de meest boeiende onderdelen van het boek, al bieden zij een inzicht in defilosofie en de redeneringen die ten grondslag hebben gelegen aan de pogingen in Londen (en ten dele ook in het eerst bevrijde Zuiden van ons land) om met een schone „be- stuurslei" te gebinnen. Het Zuiveringsbesluit, met zijn herzie ning, en het latere Centraal Orgaan, in april 1 945 door de minister van binnen landse zaken ingesteld voor de zuivering van het overheidspersoneel om eenheid van rechtspraak te garanderen en een snelle afwikkeling te bevorderen, wor den hier alleen maar genoemd, evenals het Besluit tijdelijke voorzieningen be stuur provinciën en gemeenten (KB van 5 september 1944), bedoeld als basis voor de normalisatie van het dagelijks bestuur van de lagere overheden. Het besluit ging ervan uit dat zoveel moge lijk de bestuurders die op 10 mei 1 940 in functie waren terug zouden keren. Bij het beslissen daarover had de commis saris der koningin een centrale plaats. Als hij tot dit werk niet in staat was nam het Militair Gezag zijn verantwoordelijk heid over. Nu deed het merkwaardige feit zich voor dat het Besluit tijdelijke voorzieningen niet algemeen bekend was gemaakt en wel uit vrees dat de Duitsers in nog niet bevrijde landsdelen de mensen zouden wegvoeren die bij de bevrijding weer als bestuurders van de provincie of ge meente zouden gaan optreden. De Jong heeft gelijk als hij vaststelt dat, mede door het ontbreken van goede informa tie via de krant, voor de bevolking de ge zagsverhoudingen en bestuursregelin- gen in die eerste maanden na de oorlog volstrekt ondoorzichtig waren. Afwegen In het voorgaande is al gebleken dat er geen sprake was (of kon zijn) van een lijst met overtredingen, misdragingen en fouten als een soort weeginstrument voor het uitspreken van een „schuldig" of „onschuldig". De auteurs hebben aan de hand van de gedane uitspraken de re denen waarom bepaalde zuiverings maatregelen (ontslag en berisping) uit eindelijk werden genomen in twee cate gorieën verdeeld, namelijk algemene motieven en concrete fouten. In nogal wat zaken speelden redenen uit beide categorieën een rol. Vaak bleek het niet eenvoudig vastte stellen tot welke norm de fouten moesten worden terugge voerd als werd geconstateerd dat be paalde handelingen afkeuring verdien den. Op die manier ontstond een soort van glijdende schaal. Algemene motieven waren: ontrouw, niet anti-nationaal-socialistisch, oppor tunisme, onjuiste houding, slapte, or ders bezetter gewillig opgevolgd, alge meen vertrouwen verloren, geen mede werking te verwachten bij de wederop bouw, niet te handhvaen, weinig actief bestuur. Het onderdeel „concrete fouten" bood een niet minder bont patroon: lidmaat schap Ned. Volksdienst, reis op uitnodi ging van Münzer naar Osnabrück (van de 20 Zeeuwen waren er acht burgemees ters, onder wie twee NSB'ers), waarne ming ontslagen collega, vriendschappe lijke omgang met de bezetter en NSB'ers, aanstelling van Duitsgezinden, hulp bij tewerkstelling voor de Duitsers (bouw Alantikwal, spitten, arbeidsinzet), vordering van materiaal, geen hulp aan de illegaliteit, propaganda voor Winter hulp. Vooral bij sommige algemene motieven zijn opmerkingen te maken: „weinig ac tief bestuur" had met de doelstelling van de zuivering niet veel te maken, de con clusie „niet te handhaven" had dat even min. En wat te denken van het aangevoerde motief dat geen medewerking bij de we deropbouw te verwachten was? Mr. Petrus Dieleman (1 873-1 961Tijdens de twee de wereldoorlog waarnemend commissaris der pro vincie Zeeland. Dilemma In hun na de oorlog afgelegde verklarin gen en ook in een aantal geschriften hebben burgemeesters getuigd van het dilemma waarvoor zij in de bezettings tijd hebben gestaan. Voor sommigen was het ogenblik van ontslag spoedig aangebroken, anderen trachtten het zo lang mogelijk uit te zingen, steeds weer compromissen treffend, omdat zij meenden daarmee het belang van de be volking het best te kunnen dienen. Zo niet, dan zou een NSB'er of op zijn minst een duitsvriendelijk persoon op hun stoel gaan zitten. Er zit een kern van waarheid in de opmerking van de schrij vers op bladzijde 58: „achteraf bezien was het voor een burgemeester nog het meest aantrekkelijk wanneer hij, voor dat vanaf 1943 de grootste problemen ontstonden, ontslagen werd en daarmee ook meer kans had een zuiveringsmaat regel te ontlopen". Zodra het maar even mogelijk was werd in de herfst van 1 944 met de zuivering van het burgemeesterscorps een begin gemaakt. Jhr. mr. A. F. C. deCasembroot was tot waarnemend commissaris der koningin benoemd en uit dien hoofde in

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 8