pieter stoffelsz uit mattemburch
140
te 8 e Meije 1 600". En de enige die zich
ongecontroleerd alles kan veroorloven,
is de graaf zelf. Graaf Philips van Hohen-
lohe, liefhebber van vrouwen, vechten
en wijn. De vrouwen van Noord Beve
land zullen wel niet goed genoeg zijn ge
weest voor zijne Genade, want de graaf
is maar drie keer op het eiland geweest.
En waarschijnlijk heeft de rentmeester
het meeste plezier gehad in herberg
„Graeff Lodewijck", waar hij met de gra
felijke bottelier vijf dagen te gast was.
We zien Pieter overigens herhaaldelijk
in Middelburg op pad voor de dorstige
grafelijke keel.
Maar ook het octrooi voor de graaf
wordt niet vergeten. En de aanhoudende
graaf krijgt zijn zin al was het maar door
een nieuwe omkoperij: „Soe hebben de
E.E. den 1 en Juli 1 600 tot Middelburch
daertoe gecocht diversche stucken als
vergulde coppen, schalen ende gouden
ketenen van Laurens Rasier goutsmit ter
somme van (liefst!) 170 pont 1 2 sch". En
de rekenmeesters te Delft hebben bij de
ze mededeling in margine daaraan toe
gevoegd: „Ende is dit vereert aen de
huijsvrou van de thesaurier Valcke. Aen
den rentmeester Pieter van der Hooghe
ende aen den secretaris van de Staten
Bonifatius de Jonge"35). De vergulde
koppen, schalen en kettingen hebben
hun weg gevonden en nu maar afwach
ten. Uiteindelijk afwachten tot na de
dood van de graaf als zijn erfgenaam
Philips Ernst die 20.000 pond aan dete-
ruggekeerde Philips Willem moet resti
tueren.
Het interregnum.
Pieter Stoffelsz heeft zich op het eiland
uitstekend van zijn taak gekweten. En uit
zijn aantekeningen blijkt ook hoeveel hij
gedaan heeft om een goed bewoonbaar
dorp te bouwen. In 1601 woont hij in het
dorp Colijnsplaat. Maar zijn rentmees
terschap zal nog maar van korte duur
zijn. Om precies te zijn: een jaar. Dan
haalt prins Maurits, Pieter Stoffelsz uit
Mattemburch tegen de zin van Maria van
Nassau voor weer nieuwe bedijkingen
naar Prinsenland, ten noorden van zijn
geboortedorp Steenbergen. Zijn rent
meesterschap gaat over op de dijkgraaf
en schout Marinus Werckendet. Dit was
zo tussen diens broer Lieven Wercken
det, de prins en de graaf van Hohenlohe
onderhands afgesproken. Niemand kon
toen in 1602 al weten, dat men Pieter
vier jaar later weer hard nodig zou heb
ben op dat afgelegen eilandje. Prins
Maurits had zich, beroepend op zijn gro
te krijgsmans-verdiensten, in Brabant
opgeworpen als beheerder van de goe
deren van zijn halfbroer Philips Willem,
die de Noordelijke Nederlanden niet
mocht betreden. Maria van Nassau was
woedend. Zij ging daartegen onmiddel
lijk in beroep bij het Leenhof van Bra
bant. Het Leenhof stelde, om uit de im
passe te geraken een bewindvoerder
over die goederen aan in de persoon van
Van der Pijl. En toen Van der Pijl in 1 602
stierf haastte prins Maurits zich om het
beheer van die goederen op zich te
nemen. Hij stelde in allerijl overal rent
meesters aan en nam hun de eed af. Hij
haalde Pieter Stoffelsz uit Mattemburch
naar de noordwest-hoek van het huidige
NoQrd-Brabant.
Als laatste daad van rentmeester over
Noord-Beveland - zo dacht hij - schreef
Pieter Stoffelsz zijn „Staet Finael". Mari
nus Werckendet werd in 1602 als zijn
opvolger aangesteld. Het jaar 1 602 was
het jaar van de indijking van het onge
lukkige eiland Orisant dat slechts veertig
jaar zal blijven bestaan tot het voorgoed
door de golven wordt opgeslokt. Het is
ook het jaar van het beginnende rent
meesterschap van de ongelukkige Mari
nus Werckendet, die het als rentmeester
nog veel korter zou volhouden. Pieter
Stoffelsz, uitgeleide gedaan door ge
trouwen en vrienden scheept zich in en
laat het eiland Noord-Beveland steeds
kleiner worden aan de horizon. Op weg
naar zijn nieuw werkgebied Prinsenland.
En, bijna voorvoeld, houdt hij zijn huis in
de Voorstraat aan.
Marinus Werckendet, die reeds schout
en dijkgraaf was, neemt ook zijn plaats
als rentmeester in en met diens komst
komen ook de dood en de armoe en de
misères; de zeven magere jaren. De eer
ste grote pestepidemie van 1 603/1 605,
waarvoor hij hals over kop op de vlucht
slaat en zijn plicht als rentmeester ver
zaakt. Als hij in 1605 met zijn nieuwe
bruid Maria van Herstbeecke op het ei
land terugkeert, treft hij een complete
chaos aan. Huizen verlaten, omverge-
zakt en „geabandonneert". Het dorp ver
vallen. De bevolking gedecimeerd. De
mensen ontredderd. Gelden zijn niet
geïnd en jaren van hongersnood en mis
oogsten zullen volgen. Die lafheid
breekt Marinus op: hij wordt in 1605
door de ambachtsvrouwe uit zijn ambt
ontheven.
De terugkeer.
Met iets als zoete wraak weet Maria van
Nassau bij raadsheer Keeremans ge
daan te krijgen, dat Pieter Stoffelsz
wordt teruggeroepen om orde op zaken
Gedeelte van de kaart van Oud en Nieuw Noordbevelandpolder, 1 629. (Algemeen Rijksarchief), kaartenafde-
ling nr. 2809).