pieter stoffelsz uit mattemburch
141
te stellen. Het leven van Pieter wordt nu
verdeeld over Noord-Beveland en
Noord-West Brabant. In dat laatste ge
bied woont hij eerst in Vossemeer, van
waaruit hij de Prinsenpolder bedijkt en
daarna in Dinteloord, vanwaaruit hij de
Heene-polder indijkt. T ussendoor woont
hij opnieuw in Colijnsplaat en probeert
hij voor zijn heer de achterstallige pacht
en de chijns van de verarmde en armlas
tige boeren en burgers van Noord-Beve
land los te krijgen. De rentmeesterboe-
ken spreken over de „Restanten". Hij en
zijn opvolger Jaspaer van Clootwijck
zullen daarmee tot het jaar 1 624 bezig
zijn.
Het Noord-Beveland dat rentmeester
Marinus Werckendet in 1605 had ach
tergelaten was een door de pest van
1603/1605 geruïneerd land en meer
nog dan in vroeger jaren wordt Pieter
Stoffelsz een reizende ambassadeur, die
geleidelijk aan vanuit Dinteloord ook
steeds meer naar de vestingstad en hof
stad Breda geroepen wordt. Want het
vertrouwen dat prins Maurits in hem
stelt is groot. Pas in 1610 verkoopt hij
zijn huis aan de Voorstraat aan Jaspaer
van Clootwijck uit Geertruidenberg, die
hem op Pieters eigen verzoek als rent
meester opvolgt.
De Bredase periode.
Het jaar 1610: het jaar waarin Pieter
Stoffelsz Noord-Beveland als rentmee
ster voorgoed verlaat. Maar er staat hem
nog een grote carrière te wachten: zijn
Bredase periode. Hij wordt „Hooghrent-
meester van de Baronnie van Breda" en
neemt vooreerst zijn intrekin Prinsenha-
ge tot hij een waardiger woning zou kun
nen betrekken. Hij laat zijn oog vallen op
het kasteeltje de „Boeverijen", het huidi
ge Bouvigne. Tijdens Spinola's beleg
van Breda in 1625, werden de pestlij
ders van de belegerende troepen in de
„Boeverijen" verpleegd, zodat na de ka-
pitulatie in juni 1 625 het kasteeltje voor
bewoning onbruikbaar was geworden.
De boswachter van het Mastbos, Jacob
Gielissen kreeg na de val van Breda de
opdracht de schade door de belegerde
troepen aan het gebouw aangebracht, te
herstellen. Zijn knecht Jacob Betten
maakte het kasteel schoon, witte de mu
ren en begon de steenhopen in de tuin,
die overgebleven waren van de brood
ovens van de Spanjaarden, op te
ruimen36). Adriaen Vereist, die Pieter
Stoffelsz later als rentmeester zou op
volgen schreef op 3 april 1 634 een brief
aan de heer Lesaige, griffier van de prins
te 's-Gravenhage37):
„Inden jare 1 626 heeft Syne Furste-
lyke Doorluchtigheid gelieft ende
goetgevonden dat den Rentmeester
Mattenborch op het bewatert huys
van de Bouveryen syne woonplaetse
soude nemen, als tselve gereijnicht
soude wesen van de quade stincken-
de lucht, veroorsaeckt door de ge-
pestifereerde van den garnisoene
van Breda, dije daerinne gelogeert
waeren geweest. Nae 't vertreck van
dewelcke, den voors. rentmeester
tvoors. huys hebbende boven ende
beneden doen reynigen door eenen
jongman genaemt Jacop Betten en
de hebbende eenige apprehensie
ende naerdencken van sich daerop
met sijn huysgesinne voor het ierste
te begeven ende aldaer te logeren,
heeft daer toe verwillicht den voor
schreven persoon om tselve huys te
bewoonen ende de vensters van-
dijen te ontsluyten ende locht te ge
ven ende de muraillen daervan met
calck t'overstrycken om den quaden
reuck te doen vergaen ende daer be
neffens den hoff van denselven huy-
se te reynigen van de steenhopen
ende andere ruijchte, daer overge
bleven van den affgebroecken back
ovens, dije ten tyde van de belege
ring daer gestelt waeren".
De bewoning van het huidige kasteeltje
Bouvigne zou dan ingaan „soo wanneer
tselve van de sieckten ende crancken
van des vyandts syde aldaer gelogeert
sal syn ontledicht"38). Maar voorlopig
mist de familie uit Mattemburch de
moed: „hebbende eenige apprehensie
ende naerdencken van sich daerop met
sijn huysgesinne voor het ierste te bege
ven ende aldaer te logeren". Jacob Bet
ten zal door in leven te blijven, eerst
moeten bewijzen dat alles veilig is.
Pieters einde.
Wij slaan zijn Bredase periode over.
De laatste acte waarin Pieter Stoffelsz
uit Mattemburch wordt genoemd da
teert van 27 oktober 1 626 39). Ongeveer
een jaar later op 1 7 oktober 1 627 moet
Pieter Stoffelsz uit Mattemburch overle
den zijn. Het einde van de grote rent
meester en bouwer van Noord-Beve
land.
Op 23 oktober 1 627 wordt op verzoek
van de weduwe Maria van den Broecke
en van zijn zuster Aechtken het testa
ment, dat gedateerd was op 3 oktober
1 626, geopend, waarbij ook Peeter van
den Broeck, schepen van Breda en waar
schijnlijk de vader van Pieters' weduwe,
Maria van den Broeck aanwezig was40).
Na zijn dood wordt Christoffel de Bottot
directeur van het sterfhuis benoemd.
Het afschrift hiervan luidt41):
„24 november 1637
Christoffel De Bot, directeur van den
sterfhuyse van
Saliger Pieter Uyt Mattemborch in
sijnen leven hoochrentmeester van
de Baronnie van Breda
Pieter Gabrielssone pachter van ze
kere hoeve gelegen
in den polder van Mattemborch on
der Vosmaer,
Aencomende den voors Sterf
huyse... Adriaen Uyt Mattemborch
24 November 1637".
Tweemaal dat jaartal 1 637 in plaats van
1627; een verschrijving: 1637 moet
1627 zijn. En Christoffel de Bot is zeker
familie van dijkgraaf Tristram Leen-
dertsz de Both uit Noord-Beveland, die
immers met de bloedeigen zuster van
Pieter Stoffelsz uit Mattenburch, Janne-
ken Stoffels is gehuwd42). Want de ban
den met Zeeland blijven sterk. Dat blijkt
ook na zijn dood.
Zo is daar in de armenboeken van de
kerk van Noord-Beveland nog steeds
sprake van een armlastige blindeman
van Mattemborch. Zijn zuster woont er
en bij het begin van de bedijking van
Noord-Beveland heeft Pieter Stoffelsz -
het voortdurende reizen van en naar de
rekenkamer te Delft moe - een tijd lang
onderdak gevonden in Zierikzee, waar
hij, zoals we eerder zagen, veel samen
werkte met dijkgraaf Johan Oortsz. Jo-
han Oortsz of door de Vos43) ook wel
eens aangeduid als Jan Oortse, was een
Zierikzeese dijkgraaf, die samen met
rentmeester uit Mattemburch in 1602
de opwassen van Orisant heeft ingedijkt.
Het is zeker, dat niet alleen Pieter Stof
felsz, maar ook zijn tweede vrouw Maria
van den Broeck het gezin Oortsz van
dichtbij kenden. Beiden zullen - ook na