fotografisch plan: domburg
155
Hoezeer ik me die ontroering ook kan
voorstellen, het gedicht is mij hierte uit
gesproken. Andere regels van Kopland
verdringen het in mijn hoofd:
Boven het dak buigen de bomen zich
nog krom ais grootmoeders boven een
bed.
Ais wij door de kamers lopen mompelt
en zucht het vage gebeden en verhalen.
Langs de beslagen ramen druppelen
onze namen langzaam naar beneden.
Hier woonden wij en zullen wij
niet meer komen.
Men hoeft niet te weten wie er op het
buiten heeft gewoond en hoe, alleen
maar dèt er werd gewoond. Als men dat
weet, dan woonde men er ook.
Iets openstaande ramen boven een bal
kon, op een Sanatorium der herinnering-
toto van het zelfde buiten door Jan Vos-
ter, doen dienst als verbindingsluik met
het verleden.
De tijd weerstaan wordt misschien wel
een grotere behoefte bij zoveel bewijzen
van vergankelijkheid.
Een foto zal verbleken tot een vermoe
den van wat eens was.
Al deze impressies, prachtig fotogra
fisch weergegeven, lijken mij de beel
dende verwoording van weer een ander
gedicht van Kopland. Het titelgedicht uit
de bundel Een lege plek om te blijven
fVan Oorschot, Amsterdam 1975).
Dichter/criticus T. van Deel noemt de ti
tel in een recensie een paradox (Recen
cies, T. van Deel, Querido, Amsterdam
1980). De plek is, als je er blijft, immers
niet leeg meer. In ons geval wil dat zeg
gen dat de plek, hoewel wij er blijven, een
lege plek moet zijn. Daarmee worden we
zelf tot iets ontvankelijks en bewoon
baars gemaakt, tot „een lege plek, voor ie
mand, om te blijven".
Domburg een lege plek, Domburg een
spiegel voor ontvankelijken. Een passa
ge voor passanten van een lege plek;
voor iemand, om te blijven.
De fotografen zijn al lang weg. Domburg ligt weer dromerig te wachten.
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
Bob van der Winden: Domburg Revisited