over dijken op deltahoogte, grenspalen en de stichting van een dorp
175
Gedeelte van de topografische kaart van het gebied rond de Prosperpolder.
sticht. In datzelfde jaar was het bedijken
van voor de Prosperpolder liggende
schorren reeds in studie bij de hogere
administratie van de hertog te Brussel
en zijn doorluchtige Hoogheid Monseig
neur de hertog van Arenberg, zoals hij
steeds werd genoemd, had bij een be
zoek grote belangstelling getoond voor
de bedijkingsplannen van de toekomsti
ge Hertogin Hedwigepolder.
Hoofddoel van dit alles was landbou
wers naar de Prosperpolder te trekken
en in het centrum een dorp te stichten,
omdat het middelpunt van de polder an
derhalf uur gaans van de dorpen Kiel-
drecht, Doel en Nieuw-Namen was ver
wijderd. Tevens was het de bedoeling
door middel van een noodkerk de katho
lieke bevolking de gelegenheid te geven
haar godsdienstige plichten te vervul
len. De bisschop van Gent, Antonius Stil
lemans, gaf toestemming om tijdens de
bedijking ten behoeve van de geestelijke
verzorging van het werkvolk (8 a 900
man) een priester naar de Prosperpolder
te sturen. In april 1 904 kwam de heuge
lijke tijding dat Florimond van Haelst,
onderpastoor van Onze Lieve Vrouwe-
kerk te St. Niklaas, daar zijn priesterlijk
ambt zou komen uitoefenen. Voor dit
doel werd op de Prosperhoeve, bekend
als de „Grote hoeve", als voorlopige wo
ning van de priester de melkerij inge
richt, terwijl het naastliggende machi
negebouw tot kapel werd herschapen.
Zoals gezegd was het zijn eerste taak te
werken aan de geestelijke belangen van
de arbeiders aan de nieuwe polder, maar
in het verschiet lag zijn werk voor de
nieuwe nederzetting in de Prosperpol
der.
Van Haelst verhaalt ons hoe de keten
van de polderjongens, die hij bezocht,
waren ingericht. „Er waren drie groepen
keten die men ook strooidorp noemde,
omdat die groepen keten bestonden uit
strooie hutten waarin het werkvolk
woonde en de nacht doorbracht. Elke
strooie keet, die geheel eenvoudig, een
strooi dak was op de hoogte van de grond
opgetimmerd met een ingangsdeuren die
de grootte had om 24 man te logeren.
Binnen die keet was een klein afzonder
lijk kamertje gemaakt voor de ploegbaas
en familie, vrouw en kinderen; verder
was er aan de ingang van de keet, een
soort grote ketel of fornuis voor de koffie
op te schenken, en pailesse par terre,
twee rijen s/aapgerief, waarlangs elke
kant twaalf personen naast elkaar kon
den rusten tijdens de nacht. Hun bed was
strooi en met een laken en deken gedekt.
Dat was zo al hetgeen in elke keet te zien
was; en zo was er een groep keten opge
richt in de Petrusstraat, een groep achter
de hofstede van Petrus Roek en een groep
in de uiterste hoek van Prosperpolder op
de kavel van Alphons Van Mol. Iedere
groep keten geleek een echt strooien dorp
dat ons een gedachte gaf van hetgeen
moet zijn in Congo/and, de dorpen van de
zwarte Congolanders; ook noemden ze
die groepen strooien dorp of Congodorp,
7, 2 en 3.
De eerste mis in de primitieve kapel
werd 1 mei 1904 opgedragen. De toe
loop was groot. Aangezien de stoelen
voor het bedehuis nog niet waren aan
gekomen werden met grote bereidwil
ligheid uit naburige woningen banken
en stoelen naar de kapel gebracht. Na de
mis werd aan hertog Engelbert een tele
gram gezonden waarbij hulde en dank
gebracht werd aan het huis Arenberg.
De vurigste gebeden werden gericht