vriendschap in de achttiende eeuw
209
Wolft en Aagje Deken gewijde „Schrij
vers Prentenboek", een uitgave van het
Letterkundig Museum, met een dis-
creet-suggererende paarse omslag. In
zijn uit 1984 daterende grote biografie
van Wolff en Deken maakt dr. Buijnsters
gewag van Betjes geestdriftige belang
stelling voor diverse jongere vriendin
nen, „jeunes filles en fleur". Betje had
een overgevoelig zenuwgestel. Zij heeft
dat zelf vaak genoeg gezegd. Aagje be
schreef die constitutue eens als „spinne-
kop-achtig", dat wil zeggen als het ware
voorzien van fijne tentakels, trilharen,
waardoor gewaarwordingen, vooral
onaangename, een haast ondragelijk
onbehagen konden veroorzaken. Betje
was van jongs af een opvallend klein,
vief, nerveus persoontje. Zij was sterk
gehecht aan haar buitengewoon zorgza
me en toegewijde moeder, die helaas
vroeg overleed. Haar meer dan dertig
jaar oudere echtgenoot, dominee Wolff,
was meer een vader dan een echte hu
welijkspartner voor haar. Onomwonden
berichtte Betje in een brief enkele jaren
na haar trouwen, dat haar man en zij in
aparte kamers sliepen. Kinderen heeft zij
nooit gehad. Uit terloopse mededelin
gen uit de Beemster periode blijkt ook,
hoe vaderlijk toegeeflijk of vaderlijk ver
manend de bedaagde Wolff met haar
omging. Haar belangrijkste correspon
dentievrienden in het begin van haar
schrijfstersloopbaan, zoals dr. Noord-
kerk en ds. Cornelis Loosjes, waren ei
genlijk vooral mentorfiguren - konden
niet anders zijn dan dat, wat ook overi
gens hun gevoelens geweest mogen zijn
ten opzichte van die charmante en spiri
tuele jonge dichteres (die zelf, zij het in
direct, een beetje koketteerde met de
oudere heren). Dames uit haar kennis
senkring behandelden haar graag als
een aanbiddelijk kind, of een grote pop;
om strijd wilden zij haar op schoot heb
ben, wanneer men gezamenlijk uit rijden
ging in een volle wagen. „De kleine
Wolff" was een tikje ijdel, en genoot van
al die aandacht en dat vertroetelen, al
deed zij graag alsof zij voor zoiets teveel
een „savante" was. Toen dominee Wolff
stierf, had Betje, die in de afgelopen ja
ren diverse onplezierige ervaringen had
opgedaan in verband met reacties van
de „fijnen", de bigotte rechtzinnigen, op
haar werken haaropvattingen, behoefte
aan een nieuwe beschermengel. Zij
moet haarscherp aangevoeld hebben,
dat Agatha Deken, die óók alleen in het
leven stond, van ganser harte, ja, gretig,
zou ingaan op de uitnodiging om bij haar
te komen. De nogal forse, bedaarde
Aagje was in menig opzicht een moeder
figuur, een kalme spiegel voor Betjes
narcisme; Aagje bracht het proza in Bet
jes leven. Zij had in het verleden al ge
zorgd voor een zieke vriendin, was ge
duldig, had gevoel voor humor en ge
zond verstand, en - wat voor Betje, denk
ik, het zwaarst woog - literair talent.
Haar geest was, vergeleken bij die van
Betje, in cultureel opzicht nog weinig
gevormd. Waar zij met haar sterke zede
lijke besef Betje steunde, kon Betje op
haar beurt Aagjes algemene ontwikke
ling stimuleren. Dat een weduwe een an
dere alleenstaande vrouw uitkoos om
onder één dak lief en leed met haar te
delen, was toen een volstrekt normale
zaak. Als het voor vrouwen in dergelijke
omstandigheden niet mogelijk was zich,
zoals veel gebeurde, terug te trekken in
een klooster of beguinage (maar daar
moest men katholiek voor zijn) of in een
zogenaamd „Stift" (maar dat was alleen
voor adellijke dames bestemd), bood sa
menwonen de mogelijkheid om onaf
hankelijk te zijn, om in de wereld eigen
lijk veilig buiten de wereld te blijven. De
vriendschap van Aagje en Betje was se
rieuzer dan Betjes voorafgaande vriend
schappen, die waarschijnlijk toch vooral
geïnspireerd geweest waren door lite
raire voorbeelden. Betje had naast haar
bejaarde echtgenoot gesnakt naar ie
mand met wie zij kon lachen en vertrou
welijk praten en die zij tevens kon impo
neren: een vriendin die een normaal jon-
gevrouwen-leven leidde, voor wie nog
alle mogelijkheden open stonden. Toen
Betje al wat ouder was, sinds jaaren dag
geïnstalleerd in het samenleven met
Aagje, heeft zij, denk ik, in jongere, nog
ongetrouwde, vriendinnen zoals bij
voorbeeld Coosje Busken, het beeld ge
zocht van haar eigen vroegere zelf, maar
tegelijkertijd wilde zij ook de vereerde
wijze raadgeefster zijn, in de trant van de
door haar en Aagje gecreëerde romanfi
guren Adriana Belcour en de weduwe
Spilgoed. De jonge vriendinnen met wie
Betje en Aagje omgingen waren altijd
intelligent en sympathiek, prototypen
van het ideale jonge meisje zoals dat de
twee auteurs voor ogen zweefde, en dat
zij in een Saartje Burgerhart of een
Chrisje Helder hebben vereeuwigd. Bet
je hield van esthetisch mooi. Zij was, al
thans tot ongeveer haar vijftiende jaar,
tenger van postuur en graag met smaak
gekleed. Aagje beschrijft zichzelf ergens
nuchter als een waggelende vette trap
gans. Betje was innig aan haar ver
knocht, maar vond bij haar vast niet al
tijd weerklank voor haar kleine wufthe
den en wispelturigheden. De diepe
grond van hun relatie werd door dat alles
niet aangetast. Trouw was het bepalen
de element in hun vriendschap, en die
trouw was gebaseerd op de dagelijkse
werkelijkheid van hun bestaan, een wer
kelijkheid van schrijven. Men stelle zich
maar eens het tot stand komen van hun
romans voor: de inleving in de vele ver
schillende personages met al wat dat
betekent aan vereenzelviging en con
centratie; de discussies die zij gevoerd
moeten hebben over de ontwikkeling
van de karakters en het verloop van de
gebeurtenissen; het vergelijken, coördi
neren van de teksten; de totale overgave
aan het creatieve spel, het scheppen van
een werkelijkheid-binnen-de-werkelijk-
heid. Zij mogen dan regelmatig gasten
ontvangen en vrienden bezocht hebben,
in de tuin gewandeld, en de groentebed
den geïnspecteerd hebben, samen ge
geten, misschien een slaapkamer ge
deeld, in elk geval samen huishoudelijke
én auteurszaken geregeld hebben -
The Ladies of Llangollen (Eleanor Butler en Sarah
Ponsonby).