vriendschap in de achttiende eeuw 210 maar hun eigenlijke leven was (zeker in de tijd toen zij op „Lommerlust" woon den) Betje schrijvend in haar rieten kluisje, Aagje schrijvend in de „Coupel". Zij waren verenigd door het vak, en door wat zij als haar roeping beschouwden: jonge mensen behoeden voor de geva ren van onbeheerste emoties, hun ge zonde verstand en zedelijk besef ont wikkelen. In de voorstelling die zij in hun romans gegeven hebben van vriend schap (en erzijn velevrienden- en vrien- dinnenparen onderal die briefschrijvers) is altijd de achterliggende pedagogische strekking voelbaar. Heeft niet Betje zelf ooit verklaard, dat een vriendin vooral de functie had te waarschuwen, een goed voorbeeld te geven? De proef op de som zijn ongetwijfeld de laatste jaren van hun leven geweest. Hoe kalm en stoï cijns-onverzettelijk heeft Aagje de lange ziekte, het verschrikkelijke lijden, van Betje méébeleefd. Hoe veelzeggend zijn de woorden waarmee de altijd zo nuch tere en over haar gevoelens zwijgzame Aagje uitdrukt wat zij onderging toen Betje gestorven was: „De vriendschap doet mij bloedige tranen schreien". Van haar is dat geen sentimentele overdrij ving. Het is verleidelijk de relatie tussen Betje en Aagje te vergelijken met die tus sen twee andere achttiende-eeuwse vrouwen, die in de geschiedenis voortle ven als The Ladies of Llangollen. Ook Eleanor Butler en Sarah Ponsonby, bei den behorend tot de Iers-Engelse landa del, begonnen hun meer dan dertigjari ge vriendschap met een briefwisseling. In 1 778 besloten zij, na veel moeilijkhe den met hun respectievelijke bloedver wanten, samen te gaan wonen, gedre ven door het verlangen onafhankelijk te zijn, niet meer ondergeschikt aan fami- liepolitiek. Zij kochten in een afgelegen vallei in Wales een vervallen huis, dat zij in de loop der jaren met de bescheiden toelagen die zij van familieleden kregen, steeds meer opknapten en verfraaiden in de toen modieuze „gothieke" stijl. Zij genoten daar, in die landelijke afzonde ring, geheel naar eigen smaak en inzicht van "the delights of retirement"; zij wan delden, tuinierden, schilderden, leerden Italiaans en Frans, lazen elkaar dagelijks urenlang voor; in drie maanden lazen zij 32 romans, negen delen brieven van madame De Maintenon en tien delen brieven van madame De Sévigné (uit de keuze van die laatste beroemde brieven schrijfsters spreekt een voorkeur voor het intiem-causerende en voor het pe- dagogisch-vormende element). Zij wer den beroemd, omdat zij zo, op sobere wijze, het romantische ideaal beli chaamden waar Rousseau van ge droomd had en dat Marie Antoinette door herderin en boerin te spelen in haar Petit Trianon tevergeefs kunstmatig had trachten te verwezenlijken. Tijdgenoten als Wellington, Wordsworth, Walter Scott, Sheridan, madame De Genlis schreven hen brieven, gingen hen be zoeken, werden hun trouwe vrienden. Eleanor en Sarah hadden geen literaire ambities, wilden niets „uitdragen". Zij „waren die zij waren", en als zodanig exemplarisch voor een levensstijl, een cultuur. Bewaard gebleven dagboeken van Eleanor Butler geven een beeld van de serene idyllische wijze waarop de vriendinnen hun dagen doorbrachten. Eleanor noemt Sarah onveranderlijk „My Beloved", en hoewel die term ongeveer te vergelijken is met het „Darling" dat ook nu nog Engelstalige vrouwen ten opzichte van elkaar in de mond bestor ven ligt, treft hier een toon van vertede ring die niet die is van de sentimentele mode. Dat Eleanor spreekt van „our bed" wil op zichzelf niets zeggen: het was heel gewoon voor moeders en dochters, zusters, logerende nichtjes en vriendin nen in één bed te slapen. De biografen van de Ladies of Llangollen hebben evenmin als die van Betje Wolff en Aagje Deken voor mensen van nu overtuigen de bewijzen kunnen vinden voor een verhouding die afweek, anders was, dan wat de tijdgenoten Romantische Vriend schap plachten te noemen, en dat was een stijl van leven, gebaseerd op per soonlijke integriteit, geheel gewijd aan gezamenlijke geestelijke verrijking en opgaan in de Natuur, in dienst van het geloof aan de mogelijkheid en bestaan baarheid van een betere wereld. Wie van ons kan ten volle navoelen wat voor degenen die toen leefden concep ties als die van de Rede en van het Ge voel betekend hebben? wat voor een omwenteling en innerlijketegenstrijdig- heden die veroorzaakt hebben in van huis uit door starre rechtzinnigheid, standsvooroordelen en rigide seksuele opvattingen beheerste gemoederen? Goethe heeft in zijn meesterwerk „Die Charlotte-Sophie Bentinck, geb. Von Aldenburg. Wahlverwandschaften" dat in 1809 verscheen, terugkijkend naar de late achttiende eeuw, de vermenging en ver warring van emotionele verhoudingen beschreven. Aan het einde van de acht tiende eeuw gaan er steeds meer stem men op, die „vriendschap" een essen tieel onderdeel van de liefde tussen man en vrouw, dé steunpilaar bij uitstek van het huwelijk, durven noemen. Zo'n stem was die van een achttiende eeuwse vrouw met wie ik veel te maken heb ge had, via haar brieven en autobiografi sche aantekeningen. Ik bedoel Charlot te-Sophie Bentinck, geb. Von Aldenburg (over wie ik een aantal jaren geleden twee boeken gepubliceerd heb) die uit haar hevig-emotionele sentimentele, beurtelings door valse illusies en koppig individualisme bezeten jeugdjaren wég- groeide naar het bezonken oordeel van de ouderdom. Als vrouw van tachtig jaar schreef zij aan haar kleindochter: „Je moet ook een echte vriend voor je man zijn! Dat alleen maakt huwelijksgeluk diep en blijvend. Weinig vrouwen zullen dit begrijpen, ook al houden ze van hun echtgenoten. Zij willen een man die hen eeuwig liefheeft, en dat is onmogelijk, wanneer hij niet tevens hun beste vriend wordt vriendschap, ma chère enfant, is het non plus ultra van gelukzaligheid dat voor ons, arme stervelingen, is weg gelegd."

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 12