de hartsvriendschap bij wolff en deken 217 vroeger en leest hem predikatiën van Smytegelt of Tillotson voor, of „een zoet Vaersje waarin wel eens een woordje van de min voorkomt. Dan glimlacht Vader nog eens over het voorbij zwevend gevoel zyner jeugdige vermaaken; en ziet, zyn gryzen baard met zyn hand strykende, nog wel eens snoepig naar zyn gebrilde zestigjarige Beauté. Tot zover de ruiker citaten die ik u aan zou willen reiken. Het lijkt absoluut dui delijk: de Vriendschap meteen hoofdlet ter behaalt de zege. Een hartsvriend schap als die van Betje voor Aagje is daarvan dan ook het levende bewijs ge worden: die overleefde de tijd nu al twee eeuwen. De gevoelens die Betje Wolff voor de zoveel jongere Coosje Busken en middenin een tijd van de allergrootste produktiviteit - het achtste deel van de Willem Leevend werd geschreven, nadat in twee jaar tijds de andere zeven delen waren verschenen! - zo warm en teder in een paar brieven moest neerschrijven, getuigt mijns inziens van Betjes enorme capaciteit op het terrein van de vriend schap. Niet van onverzadigbare honger naar bewondering zoals is gezegd, of als bewijs van een verslechterende relatie met Aagje, zoals ook is gezegd. Zij was werkelijk die „giftige Mistyk op het stuk van de Vriendschap". Voor de vriend schap heeft ze altijd alles overgehad, al leen door vriendschap omgeven kon zij leven en werken, vriendschap had zij no dig als ferment van haar kunstenaars schap. Zo stel ik me voor dat Coosje Bus ken even de rol van Muze heeft vervuld in die overvolle dagen waarin Betje met Aagje een Spartaanse dagindeling aan hield om hun grootse roman tot een goed einde te brengen. De extra span ning die het bijzijn van en de gesprekken met de begaafde en mooie jonge stad genote met zich meebrachten, moet voor haar noodzakelijke leeftocht zijn geweest in een drukke en - politiek ge zien - dreigende tijd. In Betje stak geen evenwichtige Adriana Belcour, maar een grillige Saartje en een overgevoelig Lot je, die hartverwarmende relaties moeten onderhouden om te kunnen geven wat ze te geven hebben. Ter afsluiting wil ik nog een enkel spoor terug naar Coosje Busken volgen. Ik meen namelijk in één van de brieven uit die merkwaardige eersteling van Aagje en Betje samen, de bundel Brieven over verscheiden onderwerpen uit 1 780, een extra aanwijzing te zien dat er tussen betje Wolff en Coosje Busken een al veel ouder kontakt dan van 1786 bestond. Brief X is geheel gewijd aan de Vriend schap en behelst in eerste instantie een vertaling van een gedeelte uit De l'Amtié van Helvétius. Halverwege echter neemt de briefschrijfster zelf het woord en schrijft dan haar behartenswaardige ge dachten neer over die „allerverhevenste, tedere Vriendschap die men niet dan voor maar één éénig voorwerp kan heb ben". De adressante is een „Aandoenly- ke Coosje", die aangesproken wordt met Nicht en van wie wordt meegedeeld dat zij grote verstandelijke vermogens bezit. Nu was Coosje Busken een verre nicht van Betje Wolff-Bekker en had ze, zoals we weten, een meer dan middelmatig verstand. De brieven hebben over het al gemeen een autobiografisch karakter. Waarom zou deze brief dan niet zijn be doeld voor het toen ongeveer twintigjari ge Coosje Busken? Dan zou Betje voor haar deze prachtige kenschets van de Vriendschap hebben gegeven die zo dicht de Liefde nadert: Uw hart, myn waarde Nicht, klopte toen gy uwe Vriendin zaagt, toen gy haar na der leerde kennen. Uwe gevoelens vielen om het zo uit te drukken, elkander in de armen. Gy ondervond de zeilsteenige kragt der zielen. Die Sympathie waar van vee/e menschen geen denkbeeld kunnen vormen en daarom voor beuzelpraat hou den, maar die zo waaragtig bestaat als het Etectrique vuur, dat men nu al begint te ontdekken. Onder den indruk van al hetgeen er de laatste jaren door vele letterkundigen in geschrift of bij openbare voordracht was gedaanom de groote verdiensten van Elizabeth Wolff, geb. Bekeer, in het helderst licht te plaatsen, hadden zich dezen zomer eenige inge zetenen van Vlissingen de plaats larer geboorte en eene commissie uit het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen" te Middelburg vereenigd om te harcr eere een eenvoudig maar smaakvol gedeukteeken te stichten. Voor het welslagen van dit plan deden wij voor- loopig een beroep op de medewerking of ondersteuning van eenige vaderlandsche mannen en vrouwen. Een zeventigtal wilde met ons de handen inéénslaan eu hunnen naam leenen voor een alom te verspreiden brief, waarin onze letterlievende landgenooten zouden worden op gewekt een nationaal gedenktceken te helpen tot staud brengen. Dit zou der vaderlandsche Vrouw en Schrijfster beide worden gewijdder Schrijfsterdie zooals Mevrouw Bosboom- Tocssaint terecht het uitdrukte zich door geest en werk ouderscheiden heeft en lijdgenootcn „als nakomelingen zooveel iutellektueel geuot heeft geschonken, waar zij al lnchcndc wist te stichten en te treffen én der Vrouwdie uuar het woord van Dr. Van Vloten in al „den argeloozen eenvoud van haar maatschappelijk bestaan door haar knrakter- en gemoedsga- venniet minder dan door die van haar vernuft en verstand uitblonkterwijl juist die eerste dien laatsten hare ware kracht en luister bijzetten." Zoo komen wij dan tot u met het bescheiden verzoek om óf u aan te sluiten bij een der mede-onderteekenaars van dezen brief (met uitzondering van liendie over tijd noch gelegenheid konden beschikken om verder werkzaam te zijnhunne namen werden met een voorzien)óf zelfstandig in uwe woonplaats op te treden ter opwekking vuu andereu óf per soonlijk u tot een der leden onzer commissie te wenden. Eén uitdrukkelijke wensch sta bij deze stichting op den voorgronddat Wy in het byzonder de medewerking onzer vaderlandsche vrouwen en dochteren inroepen. Jnist door haren steun zal de waarde van het gedenkteeken worden verhoogd. Met achting teekeuen wij ons, als leden der commissie: A. SMIT burgemeester van Vlissingen Mr. G. N. DE STOPPELAARvoorzitter. Mr. E. N. VAN DER BILT, 1' secretaris. JOH'. DYSERINCK2* secretaris. Th. VAN TJIJE PIETERSEpenningmeester. J. C. ALTORFFER. J. J. L. LUTI. F. NAGTGLAS. II. L. F. PISUISSE. P. FORBES WELS.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 19