VERBREDING EN VERVLAKKING
leesgedrag en lectuurconsumptie in historisch perspectief*)
J. J. Kloek
W. W. Mijnhardt
Pr J. J. Kloek.
Inleiding
Alvorens in te gaan op het thema dat in
de titel wordt aangekondigd, is het goed
iets te vertellen over het onderzoek dat
aan onze gedachtenvorming ten
grondslag ligt. In januari 1985 zijn wij
aan de Utrechtse universiteit gestart
met het project Negentiende-eeuwse
leescultuur, waarvan de doelstelling la
pidair geformuleerd kan worden als:
Wie las wat in de negentiende eeuw?
Over de omvang en de samenstelling
van het lezend publiek in het verleden en
over de voorkeuren van de onderschei
den kopersgroepen is namelijk verba
zend weinig bekend, en wel omdat uit
gevers en boekhandelaren begrijpelij
kerwijs niet erg genegen waren hun
voorraadruimtes te belasten met pak
ketten overjarige administratie. Pas in
de tweede helft van de negentiende
eeuw krijgt men in het boekbedrijf be
langstelling voor het eigen verleden en
wordt in sommige zaken wat zorgvuldi
ger omgesprongen met het bedrijfsar
chief.
Tot het weinige dat ons uit de periode
daarvóór is overgeleverd, behoort de
administratie van de Middelburgse
boekhandel Van Benthem, nu nog be
staand onder de naam Van Benthem
Toespraak gehouden bij de presentatie van het
projekt Leescultuur in Middelburg aan het begin van
de negentiende eeuw, op 24 november 1 988 in de
Zeeuwse Bibliotheek.
Jutting. Salomon van Benthem stichtte
de zaak op 1 mei 1 801en om redenen
die we wel nooit zullen achterhalen heb
ben hij en zijn opvolgers het nimmer no
dig gevonden opruiming te houden on
der de oude kasboeken. Kort voor de
oorlog is het negentiende-eeuwse deel
van het archief overgebracht naar de bi
bliotheek van de Vereeniging ter Bevor
dering van de Belangen des Boekhan
dels te Amsterdam, zodat het ook de
ramp van 1 940 heeft overleefd. Het ar
chief-Van Benthem, waarin onder meer
precies te vinden is welke klant op welke
datum welk boek tegen welke prijs aan
schafte, vormt het hart van ons project.
Aanvullend wordt onderzoek verricht in
een aantal kleinere en fragmentarischer
overgeleverde archieven. Daarnaast
verschaft een inmiddels zeer omvangrijk
geworden bestand van intekenlijsten op
destijds verschenen boeken veel infor
matie. Aldus is het mogelijk te bepalen
aan welke bevindingen met betrekking
tot de afzet van Van Benthem represen
tatieve waarde kan worden toegekend.
We gaan hier geen gedetailleerd beeld
geven van de resultaten die het onder
zoek tot dusver heeft opgeleverd: daar
aan zijn de tentoonstelling en het van
avond te presenteren boekje gewijd.
Waar we ons met u bij deze gelegenheid
over willen buigen, is de delicate vraag:
Waar is dit alles goed voor? Want al
geeft het een zeker vermaak te ontdek
ken dat de rentmeester der exploiten P.
J. Rethaan Macaré in 1808 klaarblijke
lijk al zijn intellectuele nieuwsgierigheid
had bevredigd toen hij een boekje van
nog geen gulden over kanaries had ge
kocht, en dat de meid van de regenten
familie Dusseldorp de Superville jaar in
jaar uit f 1,20 van haar schamel loon op
zij legde om de stedelijke Naamlijst van
Overledenen aan te schaffen - een ac
tueel probleem wordt er niet door opge
lost.
Is het denkbaar dat een onderzoek als
het onze überhaupt bijdraagt aan zo niet
het oplossen, dan toch het beter begrij
pen van actuele problemen? Laten we
ons eens even verdiepen in een intellec
tuele discussie die een jaar geleden in
Frankrijk begonnen is en nu ook in ons
land is ontbrand, namelijk over de vraag
of de westerse cultuur bloeit als nooit te
voren dan wel zorgwekkende tekenen
van verval vertoont. De knuppel werd in
Dr. W. W. Mijnhardt.
het hoenderhok gegooid door de cul
tuurfilosoof Alain Finkielkraut met een
essay La défaite de la pensee, inmiddels
als De ondergang van het denken in het
Nederlands verschenen. De titel van het
werk geeft al aan dat van Finkielkraut
geen optimistische visie is te verwach
ten en inderdaad, in een uiterst gedreven
betoog zet hij uiteen dat de schijnbare
bloei van onze cultuur verhult dat zij is
gedegradeerd tot een marginaal ver
schijnsel. Nooit, zo stelt hij, was het aan
bod en de pluriformiteit van cultuurgoe
deren zo groot als thans maar ook nooit
was men er zo onverschillig voor. Cul
tuur is gedegradeerd tot een consump
tieartikel: men doet zijn keuze zonder
dat een algemeen aanvaarde waarden-
schaal deze keuze stuurt. Er is, met an
dere woorden, geen reden om het lezen
van Tolstoj hoger aan te slaan dan het
bijwonen van een voetbalwedstrijd, en
niets belet de „verwende kinderen van
de welvaartsmaatschappij", voor wie
het hoogste adagium is het „fijn jezelf
kunnen zijn" om aan het gemakkelijk
amusement de voorkeur te geven boven
de inspanning van denken. Met een ci
taat uit de slotbeschouwing van het
boekje: „Zo heeft de barbaarsheid zich
eindelijk meester gemaakt van de cul
tuur. En het denkende leven maakt
geleidelijk plaats voor de verschrikkelij
ke en bespottelijke confrontatie van fa
natici en leeghoofden".