j. j. kloek, w. w. mijnhardt: verbreding en vervlakking 224 dankzij een sterk gegroeid aanbod veel groter geworden maar ook rond het midden van de eeuw koopt men nog in de eerste plaats lectuur die een functie vervult in het beroep, het gezin en in het sociale leven. De individuele bestedin gen zijn nauwelijks gestegen en de ei genlijke culturele consumptie blijft dan ook relatief klein en imponeert niet meer of minder dan vier decennia terug door de kwaliteit ervan. Illustratief in dit ver band is trouwens dat veruit de meeste algemene tijdschriften gekenmerkt wor den door een mengeling van praktisch nut, leerzame wetenswaardigheden en deugdbevorderende ontspanning. Slechts enkele tijdschriften hadden in tellectueel wat meer te bieden. Van het meest vooraanstaande hiervan, De Gids, werd niet meer dan een handjevol exem plaren verkocht. We menen goede redenen te hebben om aan te nemen dat het zojuist geschetste beeld niet karakteristiek is voor speci fiek Middelburg maar representatief geacht mag worden voor een nationale en tot op zekere hoogte waarschijnlijk zelfs internationale trend. Zoals bekend kan er tot in de achttiende eeuw gespro ken worden van een universele geleer- dencultuur. Van specialisatie was nog nauwelijks sprake, men sprak een ge meenschappelijke taal - figuurlijk, maar ook letterlijk: Latijn of Frans. Een van de belangrijkste kenmerken van de Verlich ting nu was het belang dat werd gehecht aan verbreiding van de cultuur onder een breder publiek. Het algemeen voor lichtende tijdschrift neemt dan een vlucht, evenals de populariserende we tenschappelijke verhandeling en in de li teratuur de spectator en later de roman. Al deze genres waren uiteraard in de landstaal gesteld. Tegelijkertijd leidde de grote vooruitgang die vooral in de na tuurwetenschappen werd geboekt tot specialisatie. Een universele geleerden- cultuur werd daarmee een onmogelijk heid, al probeerde men in de humaniora nog lang de schijn op te houden. Deze tweeledige ontwikkeling ziet men per fect in het Middelburgse koopgedrag geïllustreerd, waarbij in de loop van de eeuw enerzijds de professionele specia lisatie steeds sterker op de voorgrond treedt en anderzijds de explosieve groei van het algemene tijdschrift getuigenis aflegt van de grote behoefte aan weinig diepgravende voorlichting op een breed terrein. Beide ontwikkelingen zijn onlos makelijk met elkaar verbonden, de lijn ervan laat zich gemakkelijk traceren tot in onze tijd toe en het is een van de blik vernauwingen van Finkielkraut dat hij slechts oog heeft voor de ene kant van de medaille. Evident is ook dat zijn these dat de Romantiek voor een breuk in de geschiedenis van de cultuurconsumptie heeft gezorgd, geen stand houdt. Een dergelijke breuk is op geen enkele wijze waarneembaar, noch tijdens de Roman tiek noch erna. En tenslotte zal het nau welijks nog toelichting behoeven dat wie meent dat „de barbaarsheid zich eindelijk meester (heeft) gemaakt van de cultuur" nijét alleen het culturele poten tieel van onze tijd onderschat, maar vooral ook zich een veel te idyllische voorstelling maakt van het niveau van de culturele belangstelling in vroegere tij den. Ook de zeer smalle laag van de be volking die toen de mogelijkheid had om aan de cultuur deel te nemen, deed daar uit voornamelijk keuzes die Finkielkraut nu met zijn banbliksems zou treffen. Het valt Finkielkraut uiteraard niet te verwijten dat hij geen kennis heeft geno men van ons onderzoek naar de negen- tiende-eeuwse leescultuur. Wel kan hem voor de voeten worden geworpen dat een historische analyse van het soort dat hij bedrijft a priori weinig geschikt is om het probleem dat hem obsedeert te verhelderen. Bovendien maakt zijn be nadering van het verleden hem blind voor de culturele revolutie die zich wél in dit tijdvak heeft voorgedaan. Cultuurvervlakking of culturele mo dernisering? Zojuist is vastgesteld dat de cultuurver vlakking waarvan Finkielkraut de wor tels poogt op te sporen, zich al voordeed in hetzelfde tijdperk dat deze Franse cul tuurfilosoof als de triomf van het denken karakteriseert, namelijk dat van de Ver lichting. De consumptie van boeken in de eerste helft van de negentiende eeuw in een provinciestad als Middelburg ver toonde tenminste al verraderlijk veel trekken van de culturele malaise die Fin kielkraut als kenmerkend beschouwt voor de late twintigste eeuw. Dergelijke Marquis de Condorcet. bevindingen roepen de vraag op of Fin kielkraut zich wel voldoende reken schap gegeven heeft van de historische ontwikkelingen. Ogenschijnlijk is zijn diagnose van de kwalen waaraan onze cultuur lijdt, goed onderbouwd met his torisch feitenmateriaal. Wanneer we echter dat feitenmateriaal aan een nader onderzoek onderwerpen, vallen een paar dingen op. Allereerst blijken zijn kroongetuigen vooral cultuurfilosofen te zijn. Finkiel- krauts helden horen thuis in het tijdvak van de vroege Verlichting. Immers toen, zo vertelt hij, ontworstelde de mens zich aan de traditie, aan politieke willekeur en aan het autoriteitsgeloof. Toen veeg den grote Verlichtingsdenkers als Vol taire alle bestaande opvattingen van ta fel en beoordeelden ze gevestigde insti tuties aan de hand van universele waar den die op Plato en Aristoteles teruggin gen. Op deze wijze won de rede het van obscurantisme, van vooroordelen en van waandenkbeelden. Deze in essentie ra tionalistische en optimistische visie op de culturele ontwikkeling vond volgens Finkielkraut zijn hoogtepunt in Condor- cets Esquisse d'un tableau historique des progrès de esprit humain. Condorcet ontvouwde hierin een toekomstpanora ma waarin het Goede, het Ware en het Schone voor het menselijk verstand be reikbaar en toepasbaar geworden wa ren. Zolang de mensheid bereid was de ze waarden in ere te houden, was er vol gens Finkielkraut sprake van „echte cul tuur". De vijand stond echter al voor de poort.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 26