j. j. kloek, w. w. mijnhardt: verbreding en vervlakking 225 Johann Gottfried Herder. Als aartsvader van de hedendaagse filis ters en cultuurbarbaren voert Finkiel- kraut de Duitse cultuurfilosoof Johann Gottfried Herder ten tonele. In diens in 1 774 verschenen Auch eine Philosophie der Geschichte had deze betoogd dat ab solute normen en waarden niet beston den. Ideeën en opvattingen, normen en waarden waren plaatsgebonden, ont stonden toevallig en waren buiten de culturele contekst waarin ze tot leven werden gebracht, niet eenvoudig ver klaarbaar. Met de introduktievan het be grip Vo/ksgeist, dat het eigene van elke cultuur aanduidde, werd volgens Fin- kielkraut de bijl aan de wortel van het geloof in absolute waarden gelegd. Sindsdien heeft het begrip Vo/ksgeist, getransformeerd en gepermuteerd, de gehele westerse beschaving in zijn greep gekregen. Vanaf 1 806, de slag bij Jena, veroverde het Herderiaanse den ken Duitsland en in het laatste kwart van de 1 9e eeuw raakte ook Frankrijk er van doordesemd. De rehabilitatie van Drey fus rond 1 900 was een laatste opflikke ring van het geloof in absolute waarden. Het met het begrip Vo/ksgeist nauw ver bonden cultuurrelativisme moet daar om, aldus nog steeds Finkielkraut, als hoofdverantwoordelijke worden be schouwd voor de hedendaagse vulgari sering van de virtuositeit waardoor breien en beeldhouwen, balsport en bal let, videoclips en opera als gelijkwaardi ge en even waardevolle cultuuruitingen worden gewaardeerd. Finkielkrauts selectie van cultuurfiloso fen is echter rijkelijk ideosyncratisch. De Verlichting waar hij zich op beroept, was geen monolithisch blok maar vertoonde vele gezichten. De Verlichting was niet alleen het tijdvak van rationalistische optimisten als Voltaire en Condorcet, maar evenzeer van pessimisten als D'Holbach en Helvetius en van empiris ten als Newton, Locke, Hume en de Schotse filosofen, wier denkbeelden zich geen van alle in het door Finkiel kraut ontworpen beeld laten onderbren gen. Bovendien springt Finkielkraut nogal slordig met de opvattingen van door hem besproken cultuurfilosofen om. Voltaire was niet optimistisch over de toekomst en kon zich niet voorstellen daterzichnade Siècle de Louis Quatorze nog een gelijkwaardige cultuurbloei zou voordoen. Herder was niet zo maar een cultuurrelativist. Hij spreidde tevens een absoluut geloof ten toon in de verwezen lijking van de Humanitat, de menselijke waardigheid, door middel van een uitge wogen Bi/dung. Voor de cultuurfilosoof is een dergelijke persoonlijke selectie misschien toege stane praktijk. Zijn taak is het nu een maal na te denken over de vraag hoe de cultuur zich zou moeten ontwikkelen. Wanneer hij hierover eenmaal een visie ontplooid heeft, kijkt hij vervolgens naar het verleden om te bezien bij welke den kers het nu precies is misgegaan. Gezien zijn keuzes lijkt Finkielkraut te behoren tot de categorie filosofen die zich nooit hebben kunnen neerleggen bij deteloor- gang van de globale synthese van kennis en waarden zoals die was neergelegd in de Aristotelische filosofie die vanaf de Oudheid tot de zeventiende eeuw het westerse denken bepaalde. Hierin werd aan de werkelijkheid zin gegeven en werd tevens verantwoord hoe we haar dienden te beoordelen. Met de revolutie in het wetenschappelijke denken gedu rende de zeventiende eeuw (Descartes, Newton) is deze synthese echter defini tief obsoleet geworden en heeft zeker heid plaats moeten maken voor twijfel, hoe onaangenaam we dat ook misschien mogen vinden. Volgens de geschiedopvatting die Fin kielkraut huldigt, wordt de loop van de geschiedenis geheel gedicteerd door de denkbeelden van enkele grote mannen. Zij geven het voorbeeld en inspireren de culturele ontwikkeling. Typerend is in dit verband zijn remedie voor de huidige culturele malaise: wanneer we allemaal wat meer Heidegger gaan lezen, komt het vanzelf wel weer goed met de cul tuur. Een cultuur uitsluitend geïnspi reerd door grote denkers heeft echter nooit bestaan, niet in de Oudheid en evenmin ten tijde van de Verlichting. De cultuur is altijd rijker geschakeerd en ge varieerder geweest. Alleen hebben we achteraf de neiging om de hoogtepun ten uit voorbije cultuurtijdperken als re presentatief voor die culturen te be schouwen. Een historisch beeld van ons culturele verleden is daarom niet com pleet zonder een overzicht van die ande re, minder meeslepende aspecten. Tenslotte wijst Finkielkraut bij zijn ana lyse van de filosofen die schuldig zijn aan het huidige cultuurverval ook hun medeplichtigen aan. Dat zijn de filolo gen, de sociologen en vooral de historici. In plaats van zich gelovige discipelen van Condorcet te betonen, hebben ze zich bekeerd tot Herder. Vanaf het mo ment dat de historici opgehouden zijn de historische ontwikkeling te beoordelen aan de hand van absolute waarden maar zich hebben beijverd om de veelheid en rijkdom van de culturele verschijnselen in kaart te brengen, zijn ze propagandis ten van het cultuurrelativisme geworden en daarmee de bewerkers van de heden daagse cultuurvervlakking. Dit nu is tegelijkertijd een overschatting en een miskenning van de taak van de historicus. Het is de taak van de histori cus niet om aan te geven waar het met de cultuur naar toe moet, maar om cul tuurhistorische veranderingen op te sporen en te duiden. Wanneer we - om terug te keren naar ons thema: leescul tuur in Middelburg aan het begin van de negentiende eeuw - de uit de klanten- boeken van Van Benthem oprijzende cultuur kwalificeren als „middelmatig", „benepen" of „provinciaal" en haar ver volgens duiden als de voorbode van cul tuurverval, dan mogen we als leerlingen van Finkielkraut geslaagd zijn, maar fa len we als cultuurhistorici. Er blijven im mers nog vele vragen open: was het cul-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 27