ZEEUWS TIJDSCHRIFT JAARGANG 38 nummer 6 -1988 DE ONTPLOOIING VAN BETJE WOLFF S SCHRIJVERSCHAP*) P. J. Buijnsters (Foto: Gemeente-archief Vlissingen). Er wordt wat herdacht in Nederland! Zo herdenken de Haarlemmers dit jaar Lau rens Jansz. Coster, de legendarische uit vinder van de boekdrukkunst. Maar als ik de berichten goed begrepen heb wordt er thans sterk getwijfeld aan zijn existentie. Daarom misschien even ter geruststel ling: Betje Wolff heeft heus bestaan. Te gelijkertijd echter is zij, en dat al tijdens haar leven, een bijna legendarische fi guur geworden. Iemand die op de ver beelding werkte en over wie dan ook de zonderlingste geruchten circuleerden. Het voordeel van een herdenking als deze is misschien dat ze ons in de gelegenheid stelt om Betje Wolff eens op haar eigen merites te beoordelen, los van Aagje De ken. De vraag wordt dan: waarin ligt de unieke betekenis van deze Vlissingse schrijfster uit de 18e eeuwDe samen stellers van het programma voor deze li teraire dag hebben eerst al te optimistisch gesuggereerd dat ik zou spreken over „Le ven en werk van Betje Wolff". Dat zou on begonnen zaak zijn! In plaats daarvan be perk ik me liever tot wat mij de kern lijkt van Betje Wolff's ontwikkeling a Is schrijf ster. Het lijkt alvast onmogelijk om hier per soon en werk te scheiden. Eliszabeth Wolff, geboren Bekker, manifesteert zich van de aanvang af als een sterke persoonlijkheid, een „vrye Zelandaise" (haar eigen woorden) die in al haar ge dichten, essays, romans en brieven on middellijk tot ons spreekt. Toen ik tegen een vakgenoot eens wat klagerig deed, omdat er ondanks ijverig zoeken slechts een paar honderd brieven van Betje Wolff boven water zijn gebracht, terwijl hij kon beschikken over ettelijke duizen den brieven van zijn held, een geleerd humanist uit de 17e eeuw - toen was zijn reactie: „maar ik weet nog helemaal niets over de man zelf!" Wat dat betreft ligt hier de zaak gelukkig anders. Wie dacht alleen een historische gestalte uit Toespraak ter gelegenheid van de Betje Wolff-her- denking te Vlissingen op 24 september 1938. het letterkundig museum te ontmoeten, ontmoet tot zijn verrassing een mens van vlees en bloed. Iemand die wat te melden heeft en die de lezer, in een ver bluffende combinatie van vertrouwelijk heid en speelse ironie, zoekt deelgenoot te maken van haar gevoelens of ver wachtingen. Dit hem ongemerkt inspint, vleit, smeekt, dreigt, al naar gelang het haar uitkomt. Ik citeer enkele regels uit een pas verschenen dissertatie van Wil lem Breekveldt over Wolff en Deken's roman Cornelia Wildschut: Voortdurend geeft zij blijk zich van haar uitdrukkingswijze bewust te zijn. Refereren aan de intieme omge ving geschiedt vrijwel steeds met be hulp van ironische distantie: al leen ten aanzien van haar moeder ontbreekt de dubbele bodem, alle an deren zijn object van lichte spot. De aanhef van Betjes laatste brief aan haar vriendin laat nog eens zien wat een kracht haar stijl heeft zowel om ironisch afstand te nemen als om intimiteit en nabijheid te suggereren. U denkt misschien dat deze stijlkarakte ristiek betrekking heeft op de hoofdper soon van deze dag, maar ze slaat op Bet je Stamhorst, een van de corresponden ten uit de briefroman Cornelia Wild schut. Ik wil er alleen maar mee aandui den, hoe dun de scheidingswand soms is tussen werkelijk door Betje Wolff ge schreven brieven en de brieven van haar romanpersonages. Juffrouw Wolff be schikte over een breed register van uit drukkingsmogelijkheden. Dat maakte haar bij uitstek geschikt voor het schrij ven van briefromans, waarin de morele boodschap gedistribueerd werd over een heel netwerk van correspondenten. Met opzet gebruik ik hier het woord boodschap. Betje Wolff behoort, ideolo gisch gesproken, tot de Nederlandse Verlichting. Die mensen uit de eeuw der Verlichting noemden zichzelf graag filo soof, maar ze verstonden daar iets heel anders onder dan als wij nu bijvoorbeeld

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 3