de ontplooiing van betje wolff's schrijverschap 203 aftrek vinden. In deze laatste decennia van de achttiende eeuw ontstaat een nieuw woord: leeswoede. Ik heb niet de indruk dat het de verbetenheid aanduidt van mensen die prekenbundels verslin den. Het verwijst eerder naar het roman- lezend publiek. Toch bestaat er enig ver band tussen de preken die ook ds. Adriaan Wolff aan zijn gemeente voor droeg en de zedekundige romans die zijn weduwe straks zou gaan schrijven. De overeenkomst is dat beide tekstsoor ten een opbouwende boodschap be helsden. Het verschil is, zoals Breekveldt heeft opgemerkt, dat de stichting van de preek wordt afgelost door de zedelijk heid van de roman. Deze laatste wordt daardoortot op zekere hoogte een gese culariseerde preek, die dank zij de artis tieke kwaliteiten van de romanschrijver veel indringender werkt en een veel gro ter publiek kan bereiken dan de beste predikant. Door zijn kunstvolle inkle ding, levendige stoffage en goed uitge werkte karakters verheft de zedekundi ge roman zich ook boven het in het begin van de 1 8e eeuw ontstane spectatoriale essay. Niettemin ligt het proza van de moraliste Betje Wolff geheel in het ver lengde van de Hollandse spectator Jus tus van Effen. We stuiten hiertoch wel op een drempel die de 1 8e-eeuwse literatuur van ons esthetisch literatuurbegrip scheidt. Maar dat geldt niet alleen voor de litera tuur van de Verlichting. Ook geschiede nis en oudheidkundige bijvoorbeeld functioneerden binnen dat morele per spectief. Als de beroemde classicus Ti berius Hemsterhuis in 1747 te Leiden zijn inauguarale rede houdt, luidt detitel daarvan: „Over de Studie van de oude Talen gericht op de Verbetering der Ze den en Beoefening van de Deugd". Voor de Nederlandse roman echter was een dergelijke legitimatie in 1782, het Sara Burgerhart-\aaxbetrekkelijk nieuw. Het tilde zulke verbeeldingskunst onmiddel lijk boven het triviale proza van de volks boeken, of de zotte sprookjes van Rood- kousje. Tenminste, zo zag Betje Wolff dat en ze stond hierin niet alleen. Waarom werden sommige orthodox ge reformeerden dan toch zo zenuwachtig van haar? Wat voor kwaad stak er in een onschuldige, haar huishouding nooit verwaarlozende vrouw, die alleen op aandrang van sommige vrienden eens Snap, mijn servet neer <5e£ooit(bij onéehïk tegen Broeders palmihoute pruik,) enbet onweer op mijnekaïuer ontweken Bladz. 17. Deze en vlg. ill. uit „Sara Burgerhart", 8e dr. een satirisch pamfletje had laten druk ken? Of mocht je in een vrije Republiek niet eens meer de waarheid zeggen? Zulke vragen heeft Betje Wolff zichzelf dikwijls gesteld, als een ondeugend kind dat niet snapt wat voor onheil ze heeft aangericht. Van de weeromstuit ging ze onder elke domineespruik een vijand zien, werd elke criticus voor haar een lastertong. Zo ontstond al heel vroeg van weerskanten een sterk vertekend beeld. Betje Wolff bleef voor de orthodoxe fijn proevers levenslang een relschopster; zelf bestempelde ze haar tegenstanders als domme en heerszuchtige intoleran- ten. Dat cliché-beeld spookt nog rond in de achterkamers van de Nederlandse li teratuurgeschiedenis. In feite echter was de afstand tussen Betje Wolff en het orthodox-gereformeerde kamp hele maal niet zo groot. In leerstellig opzicht is Elizabeth Bekker dan ook levenslang met die christelijke geloofsovertuiging verbonden gebleven. De choc des opi nions was meer een botsing tussen twee mentaliteiten dan een dogmatisch con flict. Nee, als het er op aankwam, lag de scheidslijn niet tussen een verlichte Bet je Wolff en een stel bekrompen kerkelij- ken, maar tussen ware en valse volksver lichting. Om dat te verduidelijken moe ten we even terug naar het begin van Betje Wolff's schrijverscarrière. Over de literaire incubatieperiode in Vlissingen is ons maar weinig bekend. Stellig is Betje Wolff als dichteres be gonnen, maar haar vroegste dichtproe ven zijn op een enkele uitzondering na verloren gegaan. Ze verschijnt pas op het literaire toneel, wanneer ze eenmaal in haar glazen huisje in de Beemster zit. Hoofdthema van die vroege produktie: Betje Wolff zelf. Het schrijven vormt na het overhaaste vertrek uit Zeeland haar bestaansalibi. Ze zoekt en vindt literaire voorbeelden: in haar omgeving en in haar lectuur. Het meest spreekt haar de Engelse dichter Alexander Pope aan. Po pe had enkele formidabele handicaps: hij was dwergachtig van gestalte en hij was katholiek. Daartegenover stond de vlijmscherpe pen van een virtuoso. Betje Wolff paste naar eigen zeggen in ie mands broekzak: ze wist dat ze geen belle was, maar door haar esprit werd ze vanzelf het middelpunt van alle aan dacht. Maar de verwantschap met Pope t lovam mij voor dat zij in zirli zelfzcido.Ki kom.om tlicc te schenken is hij echter nog' al vrij gebruikbaar." Bladz 98.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1988 | | pagina 5