de behandeling van slaven door de slavenhandelaren
van de middelburgse commercie compagnie
12
Slaan lijkt de regel, doodslag de uitzon
dering. In een verklaring over het veron
gelukken van een vrijneger uit Elmina
merkt opperstuurman Daniël Pruijme-
laar van de „Eenigheid" op:
nadat ik de slaven die op de kant
van het scheepsboord sittende hadde
weggeslagen, ben met een boerme-
cingei in de hand, a/so dat veeltijds
het gebruijk is op een slaafhaalder de-
selve in handen te hebben om de sla
ven so sij malkanderen slaan off te
krakelen het welk veetijds gebeurd
om se dan te kastijden23).
Op 24 mei 1 763, op weg naar Curacao
met 406 dienstbaren aan boord, pakt de
ladderzatte schipper van de „Middel
burgs Welvaren", Jacobus Husson, een
„boer met cingels, zijnde een instrument
waarmee men de slaven slaat", en ran
selt alle vrouwslaven naar boven, en ver
volgens weer naar beneden. De officie
ren besluiten de kapitein in zijn kajuit op
te sluiten om geen oproer onder de sla
ven te krijgen. De mishandelde vrouwen
zitten trillend van angst bij elkaar op het
bovendek24).
Een kapitein heeft ook niet altijd zijn be
manning in de hand. De oppermeester
van de „Groot Prooyen" meldt gezag
voerder Hendrik van Rien dat bootsman
Matthijssen de dienstbaren slaat. Ge
vraagd naar het waarom antwoordt hij
dat de zwarten zijn brood hebben gesto
len. De kapitein, die niet wenst dat er
zonder zijn instemming geslagen wordt,
gelooft Matthijssen niet. Deze hitst het
scheepsvolk tegen Van Rien op, waar
door de slaven 's middags zout water
krijgen te drinken. Van Rien krijgt als re
den hiervoor te horen dat het scheeps
volk het recht wenst te hebben de zwar
ten te slaan. Tweeënhalve week later
staat Matthijssen vloekend aan het roer,
omdat die „moerneukers van negerin
nen sijn broot gestolen hadde". Van het
roer af komende neemt hij een „swaar
boermesingel" en ranselt de vrouwen af
zonder te weten of zijn beschuldigingen
wel juist zijn. De kapitein is gedwongen
dit tafereel lijdzaam aan te zien25).
We bezitten één getuigenis van een slaaf
over de behandeling aan boord van een
Middelburgse Commercie Compagnie
slavenhaler. De agent van de Commer
cie Compagnie te Essequebo vraagt aan
een oude manslaaf, die verblijft op de
met een verlies van 60 zwarte levens
Brandmerking van de slaven in Afrika.
Bron: Walvin, „Slavery and the s/ave trade", pag. 50.
aangekomen „Haast U Langzaam", of zij
onderweg soms honger hebben gele
den:
„Neen, wij hebben redelijk wel eten
gehad, maar het was alle dagen klap
pen, slaan en vloeken, en vooral de
kinderen kennen dit niet door-
staen. "26)
Volgens de instructies van de directeu
ren behoort mishandeling van de slaven
gestraft te worden, maar gebeurt dit
ook? De kok van de „Aurora", die zo
hardhandig omspringt met een jonge
zwarte krijgt een „maling" (afranseling).
Bootsman Matthijssen van de „Groot
Prooyen" wordt in Paramaribo tijdelijk
van boord gehaaid wegens onruststoke
rij, maar krijgt na afloop van de reis toch
zijn maandgeld uitbetaald. Wat betreft
de andere gevallen is over een straf niets
bekend27).
De bemanning gaat niet alleen hardhan
dig om met de levende scheepslading.
Ook in de onderlinge contacten wordt
regelmatig lichamelijk geweld gebruikt.
De kok en bootsmansmaat van de „Ee
nigheid" raken slaags, waarna de
scheepsraad (kapitein, opper- en onder
stuurman, derde waak plus, bij criminele
zaken of in gevallen het gehele scheeps
volk aangaande, de bootsman) besluit
de eerste geboeid zijn zonden te laten
overdenken. Drie dagen later wordt hij
aan de bezaanmast vastgemaakt, waar
na iedere man voor de mast hem drie
slagen toedient28).
Een weggelopen matroos van de „Mer-
curius" wordt door de scheepsraad ge
straft met een „bilslage van ider man
drie slagen. Een matroos van de „Mid
delburgs Welvaren" geeft de korporaal
een hengst, waarop de opperstuurman
hem twee touwslagen toedient. Wegens
onwelvoeglijk taalgebruik krijgt ma
troos Jan Jansen van de bootsman van
de „Nieuwe Hoop" een paar klappen met
een eind touw. Het slachtoffer wil zich
aan hem vergrijpen, maar kapitein en
bootsmansmaat grijpen in, waarna de
matroos een „heldere loesing" ontvangt.
Later wordt Jansen op zijn verzoek aan
de wal gezet. Vier matrozen van de
„Welmeenende" krijgen met instem
ming van de kapitein een „piekslag"
vanwege een al te ruwe behandeling van
de watervaten29).
Een jonge slaaf neemt een stukje bont
weg van matroos Carel Smit, die deze
daad bestraft met een aantal optaters.
Kapitein Cornelis Loeff van de „Nieuwe