de behandeling van slaven door de slavenhandelaren
van de middelburgse commercie compagnie
13
Hoop", te dronken om vast op zijn benen
te staan, beveelt Smit naar achteren
voor een correctie, maar die weigert,
aangezien hij niet van plan is „onschul
dig geklopt" te worden. Na langdurig
heen en weer gepraat trekt de schipper
zich terug. Een paar uren later, het
scheepsvolk zit aan de schaft, begeeft
Loeff zich naar de bak om Smit letterlijk
een doodschop te geven. Gelukkig voor
hem raakt Loeff eerst het scheenbeen
van een ander, want anders zou de ma
troos waarschijnlijk een oog hebben
moeten missen. Nog vindt de gezag
voerder het niet voldoende. Hij pakt een
etensmes om het lichaam van Smit een
wat fraaier aanzien te geven. Na tussen
komst van een derde werpt Loeff het
mes neer30).
Behalve geweld in de vorm van slaan is
er nog een andere vorm van geweld te
genover de slaven: sexueel misbruik
door de bemanning. De blanken, lang en
ver weg van huis zoals het cliché wil, vin
den een gemakkelijke prooi in de vrou
wencompartimenten voor de bevredi
ging van hun „onbezuisde lusten". De
manslaven bevinden zich geboeid in een
ander verblijf of op het dek, zodat de be
manning zijn gang kan gaan met de on
geboeide zwarte vrouwen. Niet voor
niets wordt het vrouwenverblijf aange
duid met „hoeregat", en komen ge
slachtsziekten veelvuldig voor onder de
bemanning en vrouwslaven31).
Kaap Lahoe, 18 januari 1765. Kapitein
Jan Menkenveld (M) en opperstuurman
Cornelis van Kerkhoven (K) van de
„Haast U Langzaam" krijgen onder het
eten hooglopende ruzieoverde negerin
nen aan boord:
M: „Ikweetdatervrouwtjesof hoeren in
het schip zijn"
K: „Dat moet gij niet weten of zien"
M: „Dat zie ik wel, en reeds lange tijd!
Dat is slechts kwajongenspraat van
U"
K: „Dat is uw vaders zoon. Gij liegt!"
Vervolgens krijgt Van Kerkhoven van
Menkenveld een muilpeer, die hem te
gen de wand van de kajuit doet belan
den. Met gebruik van enige krachtter
men dreigt de opperstuurman hem dat
betaald te zullen zetten.
Twee a drie weken later. Van Kerkhoven
brengt het onderwerp weer ter sprake:
K: „Kapitein, ik wil U graag verzoeken
om iedere matroos een hoer ter be
schikking te stellen".
M: „Nee, op mijn schip gebeurt zoiets
niet!"
K: „Maar het is goed voor de slaven, en
bij andere kapiteins heeft zoiets al
tijd gemogen".
M: „Ik ben het niet gewend, en ben ook
niet van plan het toe te staan".
Van Kerhoven blijft lastig. Te Elmina
gaat hij met een slavin „welk hij voor sijn
hoer hielt" van boord, een schip met 239
slaven aan boord overlatend aan de der
de waak. Wanneer de opperstuurman de
boot neemt om langs de oevers van de
Gabonrivier leeftocht in te slaan, geeft
hij een matroos in onderpand voor een
koningsdochter, die hij bij zich neemt
om zijn „geijle lusten mede te boeten".
De directeuren accepteren niet dat Van
Kerkhoven sexueel contact met de
vrouwslaven hogelijk op prijs stelt, en
besluiten hem zijn maand- en slavengel-
den niet uit te keren en in het vervolg
geen gebruik meer te maken van zijn
diensten 32).
Schipper Adriaan Jacobze van de „Prins
Willem de Vijfde" is evenmin gediend
van een al te innig contact tussen be
manning en slavinnen. De opperstuur
Een speciaal daarvoor ingerichte kano transporteert slaven naar het slavenschip.
Bron: Walvin, „Slavery and the slave trade", pag. 53.
man wordt te Annemaboe aan de wal
gezet, omdat hij naar geen vermaning
wil luisteren. Te Kaap Lahoe danste hij
tegen de zin van de kapitein met de
vrouwslaven, die meent dat een dergelij
ke vrolijkheid veel kwaad bloed in het
schip kan verwekken, en dat de tweede
stem van het schip zoiets niet behoort te
doen. Daarbij komt nog dat hij met zo'n
20 slavinnen heeft „geboeleerd" (in on
tucht geleefd)33).
Het geval van onderstuurman Hendrik
van Uije van de „Prins Willem de Vijfde"
maakt duidelijk dat geprobeerd kan
worden iemand bij de directeuren in
Middelburg zwart te maken door hem te
beschuldigen van sexuele omgang met
de slavinnen. Volgens acht bemannings
leden, waaronder opperstuurman Sij-
brand Sijbrandse, heeft Van Uije zich te
Malemba, wanneer een groot aantal sla
ven aan boord komt, „gaan ondernemen
om met de negerinnen te gaan boeleren
bij nagte ja ook selfs op den klaren ligten
dag als hij met de boot aan boord kwam
boven op het alf dek heeft gelegen tus
sen al de slaven in, heeft haar dan met
zijn mannelijkheid doen spelen daar den
oppertimmerman bij zet, en wel ondert
slaven bij waren op klaar ligten dag". De
bootsman heeft hem verscheidene ma
len 's nachts op het halfdek bij het nacht
huis aangetroffen in het gezelschap van
enkele slavinnen.
Ondertimmerman Kroef en matroos Du
Wet verdedigen de onderstuurman. Zij
hebben kapitein Jacobze vaak horen
zeggen dat de oppertimmerman Goes,
één van de pleiters tegen Van Uije, zich
„vermengde met de slavinnen", en dan
vooral met één, die de „jas zijnde een
zoort van venusziekte" heeft, gelijk bij
alle scheepsgezellen bekend is. Van Uije
is het slachtoffer van kwaadsprekerij.
Cornelis Benjaminse den Boerper, de
derde waak, wil de beschuldigingen
noch bevestigen noch ontkennen.
De Middelburgse notaris Smytegelt pro
beert bij de oppermeester te achterha
len of in plaats van de onderstuurman de
oppertimmerman zich misdragen heeft:
„Heeft U tijdens de reis van Ma Ie mbo
naar Curacao de kapitein meerder ke
ren, zowel aan tafel als in het open
baar, horen zeggen dat de negerinnen
meerdere malen „bezoek" hebben
gehad van Goes? Heeft Goes niet zelf
toegegeven dat hij de slavin met de