de behandeling van slaven door de slavenhandelaren
van de middelburgse commercie compagnie 15
merkt. De directeuren, keurige heren als
zij zijn, drukken de gezagvoerder op het
hart om bij de brandmerking met het zil
vermerk C|C of CFC, die direct na de aan
koop op de kust plaatsvindt op twee din
gen te letten: ten eerste, de rechterbo-
venarm, de plaats, waar het statusteken
komt, moet eerst met kaarsvet of palm
olie worden ingesmeerd; ten tweede,
het merkijzer mag niet heter gemaakt
worden dan wanneer het tegen papier
wordt gehouden dit rood wordt. Hier
door voorkomt men ongemak voor de te
brandmerken zwarten44). De beschrij
ving, die Postma citeert, roept vragen op
over het pijnloze van deze mensonteren
de operatie: de binnenplaats ruikt naar
verbrand vlees, en de lucht vult zich met
schreeuwen van hevige pijn en angst.
Meermalen houden de slaven er een in
fectie aan over45).
Net als op een veemarkt proberen de sla
venhandelaren „mooie exemplaren" te
gen redelijke prijs te bemachtigen. Jo
hannes Bakker van de „Aurora" krijgt
verscheidene slaven aangeboden, maar
hapt niet toe, omdat zij „oud en siegt"
zijn. Jan van Kerkhoven van de „Middel
burgs Welvaren" gaat met de sloep naar
Kaap Monte, waar hij slechts „twee oude
wijven" krijgt aangeboden, die hem niet
aanstaan. Silou van de „Standvastig
heid" schrijft triomfantelijk aan zijn
werkgevers dat hij tot nu toe 54 zeer
goede slaven gekocht heeft. Zij zijn
„puyk puyk, alle uitgeleezen, klein en
groot, heb geen man aan boord die na
mijn gedagten 30 jaaren kan haaien,
geen vrouw of volle of staande borsten".
Bonrépo van de „Afrikaansche Galey"
klaagt over de hoge prijs van de slaven,
1 30 voor 6958 gulden, maar „die geen
dat ik hebben ben moeijen"46).
Slaven vormen een „bederflijke lading"
met kwaliteitsverschillen. Zo consta
teert Cornelis Loeff van de „Jonge Wil
lem" dat „gabonse slaven" een lang ver
blijf aan boord niet verdragen. De zwar
ten worden dan „oud gebakken" en „af
geleefd". A. Roblijn van het „Vergenoe
gen" meldt dat door de langdurige reis
en de oude kost diverse zwarten zijn af
gevallen, die door „gods goedheijd" al
len toch verkocht zijn. Menkenveld van
de „Philadelphia" verliest 75 van 337
slaven door een onbekende ziekte en be
schouwt dit als een straf van God.
Noordhoek van de „Geertruyda en
Christina" heeft zijn dienstbaren „zoo
mager en onaanzienelijk" zien worden
dat het hem pijn doet „zulks te moete
aanschouwen" 47).
Net zoals de runderen na een uitputten
de trektocht over de legendarische prai
ries van het nog legendarische „Wilde
Westen" worden de slaven, voordat zij in
de Nieuwe Wereld ter verkoop worden
aangeboden, opgelapt en vetgemest.
Afgaande op Stedmans beschrijving van
een pas aangekomen armasoen slaven is
dat wel nodig:
„Zy waaren niets meer dan houten
beelden, vertoonende beenderen met
een huid overdekt. Zy bragten my het
laatste oordeel in de gedachten. Men
zoude gezegd hebben, dat zij uit het
graf kwamen, of onder het mes van
eenen Heelmeester geweest waaren:
kortom zy waaren wandelende ge
raamten"43).
De dienstbaren worden uit de boeien
geslagen, krijgen lichaamsbeweging
(„kuieren") en groente, fruit en vlees om
aan te sterken. David Mulders van de
„Middelburgs Welvaren" heeft zijn zes
„mooiste" slaven nog niet op de vendu
gebracht „vermits dat zij wat stijf waren
in haar beenen"49).
De directeuren geven de gezagvoerder
voor de geestelijke verzorging van zijn
bemanning een bijbel, psalmboek- of
boekjes, een doos met ouwelen en het
reeds gememoreerde handboek „Chris-
telyke Zeevaart" mee50). Des morgens
en 's avonds, vermoedelijk om 06.00 en
1 8.00 uur5'), dient hij een gebedsdienst
te houden om Godszegen voorde reiste
krijgen. De bemanning is verplicht de
gebeden met gepaste eerbied bij te wo
nen „op de verbeurte van 6 stuijvers, ten
behoeven van den Zeevarenden Ar
men 52).
Wordt er ook iets gedaan voor het wel
zijn van de zwarten aan boord? Zo nu en
dan laat men hen touwpluizen, en regel
matig, al dan niet met behulp van de
„boermesingel", „baljaaren" (dansen)
om de spieren enigszins soepel te hou
den, en de slaven wat op te vrolijken,
maar daar blijft het bij53). Voor het ziele-
heil van de zwarten hebben de slaven
handelaren geen belangstelling. De
doop, een vorm van geestelijke verzor
ging, dietegelijkertijd een erkenning van
de menselijkheid van de dienstbaren in
houdt, laten zij achterwege. Een toela
ting tot de geloofsgemeenschap bete
kent de aanvaarding van de gedachte,
dat de zwarten ook een ziel, het teken
van menselijkheid, bezitten. De enige op
de Westkust handelende Europese na
tie, die dit aanvaardt, is Portugal. Voor
het vertrek naar de Nieuwe Wereld do
pen de Portugezen hun slaven door hen
door de branding te laten lopen54). Dit
neemt overigens niet weg dat de Portu
gese slaaf met zijn onsterfelijke ziel „was
appraised and sold like any merchandise
Gedwongen lichaamsbeweging voor de slaven tijdens de overtocht.
Bron: Walvin, „Slavery and the s/ave trade, pag. 57.