de behandeling van slaven door de slavenhandelaren van de middelburgse commercie compagnie 18 Surinaamse slavenfamilie, afkomstig uit Loango. Bron: J. E. Stedman, „Reize naar Suriname en door de bovenste gedeelten van Guiana", (Amsterdam 1 799- 1800), 4 delen, plaat 37. erin rond 1 8.00 uur de overhand te krij gen. Vijftig a zestig overboord gespron gen slaven worden opgevist, dertien verdrinken. Tot na middernacht duurt het verbinden van de gewonden. Tweeëntwintig zwarten en twee blanken vinden de dood als gevolg van het oproer67). Klein Popo, 21 december 1756. Rond half vijf in de middag komen de dienst baren van de „Vliegende Faam" in op stand: den welcke de oppermeester, koek en de smit hebben dood ges/aa- gen en nog verscheijde blanke ge- kwest, bevonden ons doen genood- saakt om met het hantgeweer daar onder te schieten, waar door sij raak ten op de vlugt. Benige namen haar toevlugt met ooverboort te springen en haar seiven te versuijpen en de res- teerende naamen de vlugt tussen decks, om iaagh sijnde begonden sij weederom naar boven te komen en wilden absoluijt tot geen stilstand ko men maar begonnen aan har boujen te breeken soo dat wij ons genood- saakt vonden om eenige hantgerna- ten onder haar te werpen. Sij namen dese/ve weederom op naar booven te werpen maar denselven verloor sijn hand alsoo de hantgernaat in sijn hand sloeg, en door dat geval quaa- men sij tot stilstand. Kort naar dien deden wij deselve weederom naar booven komen dog maar twee en twee om haar boujens te visenteeren en bevinden deselve alle wel versee- kert als alleenlijk een die sijn hand- bouij van sijn hand hadt affgestroopt. Op stond deeden visentaatsie tussen- decks en bevonden alles wel". De trieste balans van dit gedwongen sa menzijn van zwart en blank op de „Vlie gende Faam": elf doden, zes gewonden en 22 vermisten68). Kapitein Claas Borwick van de „Vigilan- tie" brengt zijn directeuren op de hoogte van het oproer op de Sierra Leonerivier: Op den 2 7 Junij 7 780 begonnen de mans oproer te maaken, en sommige van de blanken aan te greijpen en te quetsen en dezelve te willen vermoo- ren zoodat wij genootsaakt waaren om ons te verwee ren, en op dezelve te schieten om ons schip en leeven te be houden, waar bij een meenigte zeijn overhoort gesprongen en sommige verdronken, en een meenigte ge- kweste en door geschooten het getal der doode in het geheel uijtmaakende een en twintig buijten nog twee die swaarlijk aan hooft gekwest zijn en volgens gedagte van den doctor, er meede bij in zullen schieten, ons ge heel getal dat wij toen aan boort had den bestond in twee honderses en ne gentig koppen slaaven en dat zoo wanneer ze niet swaar overkruijs waaren in de boeien geweest, het zee- ker slimmer zoude afge/oopen heb ben". Bij het omlaag gaan hadden de zwarten zich voorzien van timmermansgereed schap, waarmee zij hun boeien begon nen los te breken, zodat „wij genoot saakt waaren om laage te schieten maar maakten geen gekwetste om reeden dat wij in de balken schooten om deselve maar bang te maaken". Helaas raken de zwarten er niet van onder de indruk69). Voorzover bekend is de „Vrouw Johan na Cores" de enige Middelburgse Com mercie Compagnie-slavenhaler, die met twee slavenoproeren te maken krijgt. Schipper Willem de Molder schrijft op 20 augustus 1764 in zijn journaal dat om half vier in de middag de manslaven een oploop beginnen: „Sij vatten de bootsman en onderkuij- per aan en wilde deselve ver moren de resteerende slaven quaame op het schutsel aan vallen het welk wij haar belette. Deden dezelve met brand- houd afweeren daar sij niet om ga ven. Waren genootsaakt om het handtgeweer te gebruijken waar op sij ritereerde, sprongen doen in de kuijl en on t zetten de kok die swaar ge wond was en de boosman en onder kuijper die geen letsel en adde maar de opperstuurman wierd aan sijn reg- ter hand gequetst. Maar sij wilde haar nog niet overgeven, sij adde de kok meest door ges/a age, sij gebruijkte tot haar geweer de blaaspijp en een schrabber ook adde sij nog een schuijmspaan en de koekpan ook stutten en branthoudt. Wij konde door het slaan dat de slaven deden niet bij haar komen. Sij adde ook van de blanke die sij overmand adden de messen ontnomen, daar waren ook eenige die met de andere slaven niet meede wilde doen, die wierde door de andere slaven die de operateurs wa ren swaar gequetst en gewont met dat voorgemelde geweer dat sij had- de. Cregen ook eenige die onder de bak waaren tot stilstand maar de res terende die tussendeks waren, die ware nog verwoed a/s voren. Sij sloe gen haarzelf uijt de boe ij en waren ge nootsaakt om met het handtgeweer met scherp daar onder te schieten, dog niet meer dan twee schooten. Ten half vijf uuren gaven sij haar zelf over, alsoo sij sagen, dat wij de over hand hadde. Bevonde doen twee mans slaaven die doot waare en vijf- thien die swaar gequest waren"70). De bemanning van de „Vrouw Johanna Cores" schiet eerst met los kruit, dan met zout en uiteindelijk met hagel en ko gels op de opstandige slaven. De be manning van de „Vrouw Johanna Cores" poogt de dienstbaren eerst met brand hout af te stoppen, maar is genoodzaakt het handgeweer te gebruiken. Het is dui delijk dat bij de onderdrukking van op standen niet direct naar de zwaarste middelen wordt gegrepen. Pas wanneer levensgevaar voor de blanken dreigt, wordt er met scherp op de slaven ge schoten. Deze voorzichtigheid komt voort uit de wens het levende kapitaal van de directeuren niet al te zeer te be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 24