middelburg en de wederopbouw 26 oorlog zijn voortzetting vond in de Rijks planologische Dienst. Ten slotte kwam de Noordoostpolderter sprake. Deze voor de voedselvoorzie ning zo waardevolle polderwerd doorde Duitsers gezien als een proeftuin waar met de landinrichting en de bedrijfsvoe ring ervaring kon worden opgedaan, welke vervolgens in de te koloniseren Oosteuropese gebieden benut zou kun nen worden. Dat de bezetter hieraan groot belang hechtte, blijkt wel uit het feit dat, ondanks het al in 1942 in Neder land afgekondigde bouwverbod, nog in 1944 de eerste wijken van Emmeloord verrezen. De wens het Noordoostpol- derproject zo min mogelijk te belemme ren, speelde ongetwijfeld een voorname rol bij de terughoudendheid ten aanzien van het „onderduikersparadijs" dat de polder ook was en waarvan de Duitsers zeker op de hoogte waren. Tot in 1944 werden de onderduikers hier in de regel ongemoeid gelaten. De laatste spreker, dr. Wolfgang Voigt, had als onderwerp het „Atlantropa-pro- ject" van Herman Soergel gekozen. De kern van Soergels plannen, die in de ja ren dertig ontstonden en die lange tijd krachtig en met behulp van allerlei tot de In het laatste kwartaal van 1988 werden bewaard ge bleven gevelfragmenten van de Provinciale Biblio theek op diverse plaatsen in de stad aangebracht. verbeelding sprekende teksten en illu straties werden gepropageerd, was het drastisch (wel honderd meter!) verlagen van de zeespiegel in de Middellandse Zee. Hiertoe zou onder meer in de Straat van Gibraltar een dam moeten worden gebouwd. Door deze ingreepzou Europa met een grote hoeveelheid „Lebens- raum" voor het witte ras worden uitge breid en bovendien op een aantal manie ren nauwer met Afrika worden verbon den. Eén groot en machtig nieuw conti nent zou ontstaan: Atlantropa, waarin het Europese deel zich zou kunnen voor zien van de in het Afrikaanse deel aan wezige rijkdommen en arbeidskrachten. Voigt volgde de ups en downs van de At- lantropa-beweging tot aan de laatste stuiptrekkingen in de jaren zestig, toen verschillende aspecten intussen van zelfsprekend ingrijpende wijziging had den ondergaan. Van de wandeling naar de Kloveniers doelen maakte wethouder Schoenma kersvervolgens gebruik door op de hoek van de Markt en het Plein 1940 een der gevelfragmenten van de bij het bombar dement in 1940 verwoeste Provinciale Bibliotheek te onthullen. Dit in het trot toir aangebrachte fragment is er één van veertien, die de Middelburgse kunste naar Ko de Jonge verspreid in het stads centrum liet aanbrengen ter herinnering aan 17 mei 1940. Met detotstandkoming van dit monument is nu definitief een punt gezet achter de meer dan veertig jaar gekoesterde plannen om de gevel van de Provinciale Bibliotheek, de schepping van architect J. P. van Baur- scheit de jonge die van 1733 tot 1940 de Lange Delft tot sieraad strekte, te her bouwen. Het boek Ook in het boek neemt Taverne de inlei ding voor zijn rekening. Hij geeft eigen lijk al meteen enkele conclusies van het onderzoek weer. Zo stelt hij dat de be zetter er in Nederland niet in is geslaagd een duidelijk nat ionaal-socialistische ar chitectuur te ontwikkelen. Dit vond zijn oorzaak in het al midden 1942 afgekon digde bouwverbod, maar zeker ook in het optreden van de Nederlanders, die er onder leiding van de Algemeen Ge machtigde voor de Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid, dr. ir. J. A. Rin gers, in slaagden in belangrijke mate een Dr. ir. J. A. Ringers, regeringscommissaris voor de wederopbouw. eigen koers te blijven varen, waarop de bezetter en zijn Nederlandse collabora teurs ondanks de voortdurende „scher mutselingen" weinig of geen invloed konden uitoefenen. Dit betekent overi gens in het geheel niet dat deze scher mutselingen voor de onderzoeker zon der betekenis zouden zijn. De wederop bouw van Middelburg levert een reeks van voorbeelden hoe de Duitsers tracht ten te interveniëren in de planning en de restauratie van „een van de meest type rende historische binnensteden in Ne derland". Verder concludeert Taverne dat juist tij dens de oorlog een aantal ingrijpende veranderingen op het gebied van de volkshuisvesting en de bouwnijverheid werd doorgevoerd en dat dit mogelijk was doordat in deze speciale situatie controle door het parlement ontbrak. En niet alleen in dit opzicht is er sprake van een scherpe scheiding tussen hetgeen er in de oorlog met betrekking tot de we deropbouw gebeurde en de daarna ge volgde praktijk. Even uitzonderlijk is de „aanpassing van gangbare intellectuele concepten op het gebied van monumen tenzorg, architectuur, stedebouw en planning" aan de oorlogsomstandighe den, waar zeer velen, in een poging daarmee de bezetter te weerstreven, vasthielden „aan opeens als „nationaal" beschouwde gebruiken, tradities en vor men". Taverne eindigt met het formuleren van de doelstelling van het onderzoek: „de samenhang zichtbaar te maken tussen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 32