middelburg en de wederopbouw 29 f seasasrssBa,1»?- 4 mu&mkntt wmua3tt?ik<hmru *w p.-.v*ma vacjojj in imxvbnk na ftcuwohb *md« -i i; Links reconstructie van het stadhuis door Th. Haakma Wagenaar, rechts de vooroorlogse toestand na het her stel door dr. P. J. H. Cuypers en het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. 1942 werd tot overmaat van ramp een algemeen bouwverbod van kracht, waarna alleen nog de lopende werken mochten worden afgemaakt. Eind 1944 waren 111 panden voltooid, maar intus sen hadden de inundatie en de beschie tingen in dat jaar een nieuwe tol geëist. Gevolg van dit alles was dat de stad op 31 december 1945 nog meer dan 500 panden moest herbouwen. In de jaren daarna ging alle aandacht naar de bouw van semi-permanente, duplex- en mon tagewoningen ter leniging van de wo ningnood. Eerst in 1950 en 1951 kreeg Middelburg extra bouwvolume voor de herbouw van de stadskern. Bij de keuze van de aan te trekken archi tecten had Verhagen een belangrijke stem. Hij sprak zijn voorkeur uit voor mensen die „anoniem" werk konden le veren, afgestemd op de „Middelburgse sfeer"; voor sterk persoonlijk getinte ontwerpen was geen plaats. Interessant is ook Verhagens voorliefde voor witte gevels en voor gesloten straatwanden zonder portieken of grote etalageruiten. Het grootste probleem voor Verhagen, zo concludeert Bosma, was zijn streven naar een eigentijdse stijl binnen een tra ditioneel concept. Die eigentijdse stijl kon zich bij zoveel aandacht voor anoni miteit en traditie niet goed ontwikkelen. Toch is de wederopbouw van Middel burg „een markant traditionalistisch produkt van vijf jaar bezetting, oftewel Typische Middelburgse wederopbouw: de hoek van Lange Noordstraat en Bachten Steene foto RDMZ). demonstratieve koestering van het Ne derlandse cultuur- en streekeigene". Zeer boeiend is het hoofdstuk over de herbouw van het stadhuis. Kees Ver schoor en Koos Bosma reconstrueren hierin minutieus hoe de vele bij dit pro ject betrokken personen en instanties soms mèt maar vaak ook tégen elkaar werkten in de richting van een eindresul taat waarin restauratie en nieuwbouw hand in hand moesten gaan. Ir. A. van der Steur werd als architect voor de nieuwbouw aangetrokken. Hij vervaardigde, steeds weer geconfron teerd met gewijzigde eisen, veelal van planologische aard, in de loop van zes jaar niet minder dan negentien ontwer pen! Zijn inbreng en die van de „monu- mentenzorgers", met de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en haar ge zaghebbende secretaris Jan Kalf ener zijds en de door de Kultuurraad van Snij der naar voren geschoven collabora teurs dr. G. C. Labouchere en Th. Haak ma Wagenaar anderzijds, leverden sa men een vracht aan (deels eerst korte lings teruggevonden) archiefstukken op. Van de vele hierbij behorende ont werptekeningen is een flink deel bij het betoog van Verschoor en Bosma afge drukt. Zoals op meer plaatsen in het boek, is echter ook hier het verband tus sen de tekst en de op zichzelf overigens zeer boeiende afbeeldingen lang niet al tijd duidelijk. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de schrijvers ervoor gekozen hebben de zuiver architectuurhistori sche aspecten van de geschiedenis van de herbouw van het stadhuis niet te be handelen. Dit zou, eerlijk gezegd, ook een apart hoofdstuk hebben gevergd. In de toekomst hoop ik hierop nog eens terug te komen, te meer omdat prof. R. Meischke in de in 1987 verschenen Kel dermansbundel (zie: Zeeuws Tijdschrift 37, 1987, 141-142) een theorie over de middeleeuwse bouwgeschiedenis van het stadhuis ontvouwt, die in hoge mate verschilt van hetgeen sinds de onder zoekingen direct na het bombardement door Jan Kalf en anderen voor het meest aannemelijk is gehouden. Dat Verschoor en Bosma deze nieuwe theorie niet ken nen, is hen op zichzelf niet kwalijk te ne men. Wel kan men zich de vraag stellen of zij er goed aan hebben gedaan de ideeën die Labouchere en Haakma Wa genaar in dezen koesterden, zo goedge lovig te aanvaarden. Deze ideeën, die overeenkomen met en wellicht zelfs gro tendeels of geheel de basis vormen voor de theorie die Kalf te boek stelde, lagen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 35