5Coe-gcniaecUt met Demelfc&e
NACHTEGAEL;
de godsdienstige ligging van johan de brune de oude
48
IOH. DE ÉRUNES
fptcecpm/ gfjetjaelt upt De ftoöt*
licïtc tomckel Der «5oDDcIicRe
&cl)?iften.
TOT MIDDELBURGH,
23p Zacharias Roman, 230£tR-tKi>
toopft/toonfntie op Btn ®urcf|t/fnt>et»
®«uuia«n pSpbtl/ 3tnno 163a,
leerden die de religie goed voor het
volk achten, maar zichzelf er ver boven
verheven voelen. Niet minder doet hij dit
op dezelfde plaatstegen hen die de god
zaligen uitschelden voor Pi/aer-byters,
Bybel-knappers, Kerckelijcke Personna-
gien en Broeders in den Heere. Elders,
waar hij spreekt van hen die maatschap
pelijk gezien een voorbeeldig leven lei
den, heet het:
Ghelijcker veel, eylaes! te sien zijn in
ons eeuw,
Die in de dinghen Gods veel kouder
zijn als sneeuw.40).
Van de godsdienst die er wel is, moet hij
tot zijn grote droefheid constateren dat
die mettertijd verwaterd en verachterd
is41). Hij breekt de staf over wanchriste
nen42) en over domme christenen43). In
dit verband gaat hij met name in tegen
religieuze schijnheiligheid44) en tegen
godsdienstige lauwheid45). Heel con
creet noemt hij het slechts één keer naar
de kerk gaan op zondag46), het slapen
tijdens de kerkdienst47), het tijdens de
prediking een dode kerksteen zijn48) en
de ontering van de zondag 49). Het is op
merkelijk dat De Brune zich bij zijn reli
gieuze kritiek in het bijzonder op de pre
dikanten als de geestelijke leidslieden
richt50). Hierbij is het hem vooral om de
eenheid van leer en leven te doen.
Profetische bezieling en aandrang
Een piëtist legt zich niet bij de door hem
gewraakte wantoestanden neer, maar
stelt alles in het werk om tot een hervor
ming te komen. Hij roept met alle ernst
en nimmer aflatende ijver op tot boeteen
bekering. De wijze waarop hij dit doet,
wordt gekenmerkt door een sterk roe
pingsbesef en een gedrevenheid.
Nu zijn zowel de oproep tot boete en be
kering 5') als de hervormingsdrang in het
oeuvre van De Brune aantoonbaar, maar
niet in die mate en met die intensiteit die
men bij echte piëtisten aantreft. Men
vindt die nog het meest in zijn Emblema
ta, Siel-gerecbten (1632) en Bankket-
werk, maar juist hier blijkt dat de speci
fiek religieuze intentie ingebed is in een
algemeen moralistisch-didactische op
zet. De piëtistische passages zijn onder
deel van De Brune's wijze levenslessen
in het algemeen. Zij missen een speciale,
afzonderlijke functie. Hiermee hangt sa
men dat niet een van De Brune's werken
het resultaat van een verheven roepings
besef is. De auteur ontbeert bij alle een
heilige gedrevenheid. Als hiervan al ge
sproken mag worden, is dit in het geval
van Grond-steenen van een vaste regie-
ringel 621Dit geschrift is echter meer
politiek dan godsdienstig gericht.
Het profetische karakter van de piëtisti
sche kritiek bracht piëtisten soms tot
veroordelingen van en conflicten met
burgerlijke en kerkelijke overheden. Iets
dergelijks is bij De Brune ondenkbaar.
Daarvoor was hij te veel een man van de
juiste maat. Hij wijst dan ook de theoloog
die zich te veel met politiek inlaat, reso
luut terug 52).
Innerlijke beleving
De voor het Piëtisme kenmerkende te
genstelling tussen hoofd en hart, tussen
belijden en beleven komt bij De Brune
niet uit de verf, evenmin als de oproep
tot zelfonderzoek. Zonder dat hij het met
deze dogmatische termen aangeeft,
kent hij wel de heilsordelijke verhouding
tussen wet en evangelie. Het hart van de
mens moet eerst verbroken zijn, wil God
met de zalf van Zijn genade komen53).
Gedurig hamert De Brune op het aam
beeld van berouw en boetvaardigheid,
waarbij hij termen hanteert als zelfverza
king 54) en vryvvil/ige vernietingh van ons
ze/ven55). Wat bij hem in dit verband
sterk opvalt, is de emotionaliteit. Berouw
uit zich in tranen56). Het gevoel komt
eveneens naar voren in De Brune's be
schrijving van het leven des geloofs in
gemeenschap met Christus. Dan legt hij
de nadruk op de geestelijke blijdschap
en vreugde57), terwijl hij er ook van weet
dat de beste christenen dikwijls het ge
voel van Gods genade missen58). Een
enkele keer zou men de sfeer zelfs mys
tiek mogen noemen, bijvoorbeeld de in
zet van Hemels-feest:
Wat? dwael ick? off wat ist? waer is
de aerd' ghebleven?
Off wel, waer ben ick zelfs? O soet, o
vreugdich leven!
Hola! waer zijt ghy ziel? waer dat ick
wend' off keer,
'kEn weet niet, waer ick ben, 'ken
vind' my self niet meer.
'tGhesicht my heel begheeft, en
schijnt als in een schemel.
Te sien een clare glans, gheschoten
van den hemel.
Off wel den hemel self: 'tis soo, ick
sie een ry
Van schoon gheswinde lien, van Go-
des borghery.
ZEEVSCHE
E N D E //yJ 4
Des felfs driederlej gbefang f
«etfjctl anöerfi in Der ümcrljepDt üertfioont/
al? Br ftllic boo: Dtfenüp foimni(se upt rmfiftmifS*
Uetftant brrhcfrbcltjcft 8!)coo;ftcclr,
Door
Verfcheyden txeffelijcke Zefcnfche Poëten liy
i ccu ghcbrachcende vcicicn met Copcre Placten.
Uitrit noch hygeyought een'Paèüfcb'Wcrck
(fs Ghenaemt
l tafereel van siNN e-m a l>
t'A M T H L R I b A M
<5eO?Uthtbp Anthoni JaCobfz.ï5o(tl«DJUCfK| Z
iOpDcSSctjtcr-SSuiflSttaJ/HraiQ nsjj,